16
vindt een veld ter bearbeiding, waarop nog veel te oogsten is. Wij ver
trouwen, dat het hem zal gelukken, bet in de laatste jaren zoozeer
verengde kringetje van Amsterdamsche historici weder met nieuw leven
te bezielen en aan te wakkeren tot hernieuwde productiviteit.
Doch helaas, de vreugdevolle toon kan niet de laatste zijn: tegenover
onze aanwinsten staan twee verliezentwee zware verliezenHingman en
Bezemer zijn ons ontvallen. Hingman, eenig in zijne soort, scheen het
zich tot taak gesteld te hebben in zijn leven het bewijs te leveren, dat
de impulsie van een genie in vele opzichten het gemis eener geletterde
opvoeding kan vergoeden. Hij was de nestor van het Nederlandsche
archiefwezendie onder Bakhuizen van den Brink de herleving daarvan
had bijgewooond en die uit zijne herinnering de mémoires van het rijks
archief zou hebben kunnen schrijven. Hij had deze beroemde verzameling
zien worden en kende haar zooals niemandhij wist den weg in elk deel
van dit rijke depottot hem nam ieder onderzoeker zijne toevlucht. En
nooit te vergeefs, want wat eene langjarige ondervinding en een stalen
vlijt in dat hoofd had vergaderdwilde dat gulle hart steeds gaarne mede-
deelen. Men heeft Hingman wel eens onmisbaar genoemdzeker is het,
dat weinigen in hun kring zóózeer gemist worden als hij. Deze eenvou
dige man was bekend door geheel Europa en, wat zeker niet minder
zegt, hij had door geheel Europa warme vrienden.
Hoe geheel andere herinnering heeft Bezemer nagelatende nog zoo
jonge man, op het onverwachtst gescheurd van het hart der zijnen, die
hem zoo lief hadden. Ik heb meer dan de meesten uwer hem gekend
en ik heb aan hem eene sterke herinnering behouden. Hoe heugt het
mijdat hij bij een zijner eerste bezoeken mijn geheele gezin door zijne
opgewondene verhalen tot uitbundige vrolijkheid stemdeEn hoe heugt
het mij ook, dat hij mij slechts enkele maanden later bekende, hoe hij
vervolgd werd door aanvallen van de zwartste melancholie en de schrik
wekkendste angsten, die soms aan waanzin grensden. En onder al die
wisselende stemmingen, waarin de angst steeds meer op den voorgrond
trad, heeft hij zijne levenstaak verricht met zeldzamen ijver, steeds bereid
om een wetenschappelijk werk aan te vattenwanneer het op zijn weg
kwamaltijd belangstellendrusteloos werkzaam en over zijne ziekte
alleen klagende, wanneer zij hem soms begon te hinderen in den arbeid.
Hij heeft in zijn korte leven weinig geluk gekend; onze sympathie en
ons medegevoel zij gewijd aan dezen jongen strijder voor de wetenschap,
die in studie en plichtsbetrachting verzachting gezocht en een tijdlang ook
gevonden heeft voor bijna ondragelijk lijden. Yrede zij zijne nagedachtenis!
S. Muller Fz.
17
De openstelling der oude notariëele archieven.
Toelichting van de stellingenverdedigd door Mr. Ch. M. Dozy,
in de Algemeene Vergadering van 1898, zie hlz. 6.
Het is reeds sinds jaren mijn voornemen geweest het onderwerp,
waarover mijne stellingen handelen, in dezen kring ter sprake te brengen
en het uitspreken Uwer meening er over uittelokken. De omstandigheid
bracht er mij toe dat ik meer wellicht dan anderen gelegenheid had van
het zeer groote wetenschappelijk belang der notariëele acten overtuigd te
worden. Waarschijnlijk of liever vrij zeker ware dit voornemen dit jaar
in allen gevalle tot uitvoering gekomen. Een bijzonder feit dwingt tot
staking van verder uitstel, de U bekende toezegging door den Minister
van Justitie van eene wijziging der notariswet.
Dat feit heeft intusschen, nog vóórdat het mij ter oore was gekomen,
Mr. Gratama, wij herkennen er onzen ijverigen secretaris van weleer in,
toe gebracht de openstelling der oude notaris-archieven in het Weekblad
voor Privaatrechtnotarisambt en registratie te bespreken op eene wijze,
zooals van hem te verwachten was. Het lag voor de hand dat hij dan
ook het onderwerp hier zou inleiden en ik had dan ook reeds daarvan
afgezien. Evenwel mijne medeleden van het Bestuur achtten het eigen
aardiger dat een voorstel van direct praktische gevolgen voor het archief
wezen door een archivaris werd gedaan, hoezeer zij ook prijs stellen op
de medewerking van het oud-lid der Vereenigiog bij de behandeling er
van en ik ben, onovertuigd moet ik zeggen, voor hun aandrang gezwicht.
Mijne taak is in zoover licht dat ik meen bij de grondgedachte van
mijne stellingen op Uw aller instemming te mogen rekenen; de juistheid
er van in den breede te betoogen zou met recht „prêcher les convertis"
mogen heeten. De tijd ligt achter ons, dat het feit dat stukken tot een
archief behoord hadden, kon aangevoerd worden als op zich zelf voldoend
argument tegen hun openbaarmaking, en waar wij evenals de mollen in
het verborgene wroeten, is het geen lichtschuwheid die ons daartoe drijft,
maar integendeel de behoefte over dat verborgene licht te doen opgaan.
Er zijn zeker nog vrij wat archieven in Nederland, wier inhoud niet
of slechts gebrekkig bekend is; ik denk hierbij voornamelijk aan water
schappen, kerkbesturen, wees- en gasthuizen. Maar er zijn er geen,
waarvan het onderzoek zoo beslist verboden is en waarvoor dat verbod
zoo onredelijk en ongerijmd is als de oude notarisprotokollen.
Ik voeg er bij, wier openstelling onze kennis omtrent vroegere
maatschappelijke en rechtstoestanden zoozeer zou vermeerderen. Geen
archief voorzeker is meer dan het notarieele geschikt ons het sociale leven
Zie de iios. van 13, 20 cu 27 Maart 1898.