12 ambtgenoot Dozy zal aanstonds de gelegenheid geven, u ook zeiven over de aangelegenheid uit te spreken en daarbij stellig ook de belangen van bet wetenschappelijk onderzoek niet over het hoofd zien. Ik ga over tot de bespreking der belangen van bet archiefwezen, die onze vereeniging niet direkt raken. En ik ben gelukkig, dat ik ditmaal althans, zelfs waar ik ministeriëele beschikkingen bespreekniet behoef te twijfelen aan de belangstelling, de instemming zelfs van de gemeente archivarissen, want bij de meeste zijn ook de gemeente-archieven direct betrokken. Allereerst heb ik het oog op de verandering in de positie der commiezen- chartermeesters, De benoeming in het afgeloopene jaar van twee titula rissen op een tractement van 1600.deed ons hopen, dat de Minister van oordeel was, dat een tractement van 1000.voor gestudeerden, die zich nog bovendien eenige speciale kundigheden hebben verworven niet voldoende was. En waarlijk, het is gebleken, dat de Minister inderdaad van meening-was, dat de commiezen-chartermeesters te laag bezoldigd werden. Maar in plaats van de tractementen der miskenden nu overeen te brengen met den titel, heeft Z.Exc. er de voorkeur aan gegevenhunnen titel overeen te brengen met hunne tractementen. Zoo zijn dus onze commiezen-chartermeesters de kinderen van de rekening Zij zullen voortaan bij een laag tractement ook in het bezit zijn van den daarbij behoorenden bescheiden ambtstitel. Gelukkig, dat zij daarbij troost zullen vinden in de overtuiging, dat hunne positie nu volkomen regel matig is en geenerlei aanleiding geeft tot administratieve bezwaren! „Ik kan mij over dit ministeriëele besluit alweder niet verheugen hoor ik eenen gemeente-archivaris in de contramine opmerken. Waarde collegazal ik hem antwoordenlaat dit onze harmonie ditmaal niet verstoren! Want ik schaar mij aan uwe zijde: ook mij verheugt dit ministerieele besluit niet! En gij, verteederd door zoo tegemoetkomende houding, gij zult u, wed ik, en revanche met mij verheugen over de besluiten, die nu volgen en die getuigen van den steeds voortschrijdenden reglementeerenden zin van den Minister, die ons wel eene organisatie van het archiefwezen bij de wet onthoudt, maar de organisatie zelve toch geleidelijk voortzet. Het eerst vermeld ik het besluit van den Minister van 1 December 1897, dat de rijksarchivarissen machtigt, om zonder speciaal verlof archief stukken uit te leenen aan alle rijks-archieven, de vier universiteitsbiblio theken en enkele gemeente-archieven. Een zéér heugelijk besluit, niet alleen omdat het veel onnoodig geschrijf bespaart, maar vooral ook, omdat het den toegang tot de archiefstukken weder meer vergemakkelijkt zonder 13 de kostbare bescheiden aan noemenswaardig gevaar bloot te stellen. Mocht ik eene aanmerking maken, dan zou het deze zijn, dat zoowel de Koninklijke bibliotheek als verschillende gemeente-archieven mij ten onrechte uitgezonderd schijnen. Het eerste is zonder twijfel geschied, omdat het Algemeene rijksarchief den Hagenaars reeds voldoende gelegen heid scheen te bieden ter raadpleging van elders bewaarde archiefstukkeu. Ten onrechte, naar mij reeds bleek, omdat de ook des avonds toeganke lijke lokalen der Koninklijke bibliotheek eene gelegenheid tot studie bieden aan velenwier ambtsbezigheden hen beletten het Algemeene rijksarchief geregeld te bezoeken. En is de bevoorrechting der gemeenten Amsterdam, Dordrecht, Gouda, Kampen, Nijmegen en Rotterdam gemo tiveerd? M. i. niet: immers overal, waar een gemeente-archivaris is, schijnt mij de tijdelijke deponeering van een archiefstuk op een gemeente huis voldoende verantwoord. Niet zoo dadelijk al3 bij dezen maatregel van den Minister zijn de gemeente-archieven betrokken bij eene andere circulaire, waarbij Z.Ex. regelen heeft vastgesteld voor de geregelde opruiming van stukken, behoorende tot de nieuwe archieven der provinciën. Ik waag het niet te beoordeelenin hoeverre hier overal de juiste stukken voor behoud of vernietiging zijn aangewezen: mijne ondervinding op dit punt is gering. Maar stellig kan het niet anders dan toegejuicht worden, dat er, onge twijfeld na rijp beraad en na verhoor van bevoegdenvaste regelen zijn gesteld en althans eene eerste poging is gewaagd om eene handleiding te geven aan minbevoegdenaan wie dikwijls het belangrijke werk van het schiften der nieuwe archieven wordt toevertrouwd. Direct moet die handleiding alleen strekken voor de behandeling der provinciale archieven; maar ook voor de gemeente-archieven zal zij onbetwistbaar nut hebben misschien zelfs het tot stand komen eener dergelijke lijst voor de gemeente archieven voorbereiden. Acht iemand uwer zulks wellicht gevaarlijk? Wanneer ik van sommige ambtgenooten de opmerking heb vernomen, dat zij op meer dan een punt bedenking hadden tegen de ministeriëele lijst, dan heb ik steeds geantwoord met de opwekking, om die lijst te onderwerpen aan eene kritiek in het „Archievenblad." Zoo alleen kunnen wij eenmaal komen tot eene volmaakte lijst; wij mogen ons verzekerd houden, dat de Minister, die getoond heeft zich voor de aangelegenheid te interesseeren, zal luisteren naar bezadigde kritiek, wanneer die komt van bevoegde zijde. De derde aanschrijving van den Minister betreft eene zaak van onder geschikt belang; maar toch juich ik de circulaire van harte toe, omdat zij aan eene bestaande onzekerheid een einde maakt en zoodoende de archivarissen (die niet allen meesters in de rechten en lang niet allen rechtsgeleerden zijn) vrijwaart voor het gevaar, dat de strafrechter beslag

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 12