96
juli 1802 van het Staatsbewind nader den titel van landsarchivaris,
doch een eigenlijk Rijksarchief bestond niet. En een bureau evenmin.
Op zolders onder daken en in een der torens van de groote zaal op
het Binnenhof vond hij een schat van geschiedbronnen, die daar „meer
dan 15Ö jaren, door niemand gezien, nog in denzelfden toestand lagen
waarin een staatsman der 17de eeuw ze voor het laatst aanschouwd had."
Den 26ste" augustus 1802 ook tot archivarius van het departement
Rolland benoemd, met toegang tot alle stukken in de depots der voorma
lige Staten van Holland en met macht ze te gebruiken overeenkomstig zijn
commissie, werd hij door het departementaal bestuur in de eigenlijk ge
zegde registerkamer van Holland als in zijn bureau gevestigd. Daar hield
hij zich met de ordening der daar aanwezige registers, de grafelijke reke
ningen enz., bezig. Maar welk een toestand was het alleen reeds dat
daar evengoed stukken na als vóór 1648 waren, terwijl hij alleen over de
laatste gezach had
Den 20sten mei 1806 werd door den Raadpensionaris zijn tijdelijke
commissie in een blijvende aanstelling veranderd. Daarmede eerst werd
het depot van landsarchieven, hem toevertrouwd, bestendig gemaakt.
Doch het bevatte nog weinig; en eerst door de ontruiming van het
Binnenhof onder koning Bodewijk (die aan v. Wijn den titel had gegeven
van archivaris van het koninkrijk Holland) in 1806, kreeg het depót be
tere begrenzing door de medevoering naar zijn nieuwe verblijf in het
logement van Rotterdam van een groot deel van liet Hollandsch archief van
vóór 1648. Misschien had toen de gelegenheid gegeven kunnen worden,
wat bezwaren van ruimte en lokaliteit betreft, tot gebruik door het pu
bliek. Ten minste Tan Wijn drong op uitbreiding van zijn verzameling
aan met de latere archieven, zelfs tot 1810 incluis. Dus was er ruimte in
dat huis. Dat deze spoedig geheel niet meer noodig was, toen door de
wegvoering onzer landsarchieven naar Parijs Van Wijn's post werd opge
heven, is bekend.
Doch op 8 maart 1814 werd Van Wijn bij besluit van den Souvereinen
Vorst op nieuw aangesteld tot landsarchivaris over alle de oude en
latere archieven van den Staat tot 1794 ingesloten, te ver
zamelen op een der bovenvertrekken ter zijde van de zoogenaamde Groote
Loterijzaal op het Binnenhof. Als assistenten werden hem toegevoegd,
vooreerst de met ingang van 1810 als commies-chartermeester van Hol
land aangestelde, verdienstelijke heer de F o u w als commies-charter
meester, kort daarna mr. J. C. de Jonge als adjunct of substituut.
De belangrijke aanwinsten die van toen af het archief deed onder
Van Wijn, die in 1831 stierf, en onder zijn opvolger De Jonge, zijn ons
97
voldoende bekend, vooral door het reeds meermalen aangehaalde Overzigt.
Over vorderingen der inventarisatie onder hen beiden werd ons kariger
mededeeling gedaan. Over het gebruik der archieven echter deelt De
Jonge iets mede I). Dit kon, voorzoover het anderen dan v. Wijn zeiven
betreft, blijkbaar slechts bitter weinig zijn, en zeer juist schijnen mij Bak-
liuizen's woorden in een brief uit België aan professor Bake van
21 februari 1851 over Van Wijn: „Wat heeft hij gedaan? Het archief
verrijken en voor zich zeiven exploiteer en." 2) Al voegt Bakhui
zen tusschen de twee gedeelten van dit zinnetje de woorden „ik erken
het", toch kan hij met liet tweede moeilijk een veroordeeling bedoeld heb
ben van de werkzaamheid van den archivaris Van Wijn m haar geheel.
De erkenning van diens volhardend en met succes bekroond streven tot ver
rijking van het archief geschiedde door niemand beter dan door Bakhui
zen in zijn Overzigt, waar hij in het bijzonder de verovering der Holland-
sche charters uit Mons of Bergen uitvoerig vermeldt, en ook an ijn s
goede zorgen in dikwijls zeer moeilijke omstandigheden prijst. Ook kan
hij met zijn opmerking niet zoo zeer bedoeld hebben het m T an W^n te
wraken dat hij van het archief geen zoogenaamde „cliarterbibliotheek
maakte Want tot 1829 waren de archieven niet opengesteld voor herge
bruik en toen dit geschiedde was Van Wijn reeds in zijn 90ste levensjaar
en meer dood dan levend. Bovendien - Bakhuizen wist het T an VV ijn
had van de Bataafsche Republiek de speciale missie de archieven voor de
kennis onzer geschiedenis dienstbaar te maken. Wij weten dat die missie
feitelijk alleen behelsde de belangrijkste oudste op te sporen, af te zonde
ren en te inventariseeren, en dat oorspronkelijk onder een eed van
trouw en secretesse ten einde misbruik van vaderlandsche charters
(scil. archiefstukken) voor te komen". Dat hij dus daarbij nog van
de gelegenheid gebruik maakte om er een aantal van uit te geven oi te
verwerken in zijn geschriften kon bij Bakhuizen immers slechts lof vinden.
Doch Bakhuizen had het tegen het stelsel van uitsluiting der vrije
wetenschap van onze oude archieven in het algemeen. Hij begeerde toen
maals reeds „aan het archief revolutie te maken", er een internatio
naal onderzoekingsbureau van te maken. Daarmede was de oude opvat
ting ten eenenmale in strijd, dat het archief in de eerste plaats gebruikt
moest worden, en de belangrijke geschiedbronnen er uit openbaar gemaakt,
door de daaraan verbonden ambtenaren. Dat was de gewone opvatting.
Op de eenvoudigste wijze deelt in 1825 de adjunct-archivaris De Jonge ze
d e J o n g e, Levensschets, blz. 130,
1) In zijn aangehaalde Levensbericht van v. Wijn, op blz. 149 over de La ng e van
r6Jno?rL%\a!^ der Nederlandsche
edelen, door d'Y voy van Mijdrecht.
2) Studiën en Schetsen, dl. IV, blz. 439.