94 „zodanige inrichting kent, en de nuttigheid van dezelve weet te „beoordeelen." Op die gronden doet hij ten slotte het voorstel om een decreet te ont werpen „Tot het doen hijeen en in orde brengen van alle zodanige au thentieke chartres, stukken en bescheiden, voormaals berust heb- „bende bij de onderscheidene algemeene, gewestelijke of quartierlijke „collegien van regeering, bestuur of administratie binnen deeze repu- „bliek, en welke betrekking hebben tot de geschiedenissen, huis houding, regeering-wetten, ordonnantiën, statuten enz. van ons „vaderland, ten dien effecte, dat dezelve onder behoorlijke surveil- „lance en opzicht kunnen dienen ten nutte van het Bataafsche volk „in het algemeen, en ten dienste bijzonderlijk van de beminnaaren „onzer vaderlandsche geschiedenis, welke zoude mogen verlangen „daar van een gepast gebruik te maakeu." In dit voorstel ligt de eerste roepstem 0111 publiciteit onzer oude ar chieven, waarvoor nog Bakhuizen van den Brink in 1847 een jarènlangen strijd had aan te binden, gelijk wij straks zullen zien. T\ at is van dat voorstel nu geworden Bakhuizen, die met de herin nering aan dat voorstel zijn beroemde Overzicht inleidde looft de ge volgen vooral ten aanzien der vestiging van ons landsarcliief, waartoe het den stoot gaf, en in de tweede plaats ten aanzien van de organisatie van ons archiefwezen in het alg'emeen, waartoe het niet zoo zeer een eerste schrede was, dan wel aanleiding- gafen dat onder eenvoudige opmerking, zonder daarover uit te varen, dat bij de uitvoering der zaak, anderhalf jaar later, het plan tot het oprichten eener charterbibliotheek niet alleen was op gegeven doch zelfs van het openstellen der verzameling ten dienste van het publiek in het algemeen en van de beminnaars der vaderlandsche geschiede nis in het bijzonder verder geen sprake was. Zoo was het. Den 20sten april 1802 kwam in het Staatsbewind der Bataafsche Republiek 2) een propo sitie van den Raad van Binnenlandsehe Zaken in behandeling tot een begin van uitvoering van het voorstel-van Roven, dat daarbij eenvoudig werd voorgesteld als „het nut aantoonende van het in orde brengen en behoorlijk soigneeren der geschied- en staatkundige charters van dit gemeenebest." 3) 95 Overeenkomstig die propositie werd 30 april 1802, sub no. 57, be sloten den Raad te machtigen een geschilcten persoon voor landsarchivaris te zoeken x). Bij dit besluit wordt weder niet de ware zin van het voor stel-van Royen gerelateerd, al werd er nog van gezegd dat er het nut van de ordening en verzorging der archieven in werd aangetoond „tot comple teering- van de open vakken in de geschiedenis der Republiek. Op nadere voordracht van den Raad van Binnenlandsehe Zaken werd nu den 27 <ten juni 1802, sub no. 21, besloten mr. H. van Wijn oud- pensionaris van Gouda, te verzoeken en committeeren om visie en inspectie te nemen van de archieven van het gemeenebest, speciaal die van vóór den vrede van Munster. Hij zou de belangrijkste voor de staat-, geschied- en letterkunde van ons vaderland opsporen, van andere „bij wier tegenwoordige vergetenheid weinig of niets verloren is afzon deren zonder die der respectieve voormalige gewes ten te vermengen of buiten de departementen te verplaatsen waar zij bewaard werden2), en ze inventari seeren met bijvoeging van genoegzame aanteekeningen omtrent inhoud en waarde. Hiervan en van zijn bevindingen zou hij geregeld verslag doen aan den Raad van Binnenlandsehe Zaken, die hem desnoods een nadere instructie zou geven, en hem een eed afvorderen zou „van trouw en secre- tesse, ten einde alle vrees voor alienatie of misbruik van vaderlandsche charters zooveel mogelijk voor te komen." De departementale besturen wer den tegelijk aangeschreven om den burger v. Wijn zijn commissie zoo ge makkelijk te maken als de aard en belangrijkheid van diens arbeid en de „praecautien daarbij in acht te nemen" hun zouden voorschrijven. Alzoo, van een openstelling der oude lands-arcliieven, algemeene en provinciale, was inderdaad geen sprake. Dat Bakhuizen daarover niet uitvlamt, gelijk ik reeds opmerkte, is verklaarbaar als men nagaat hoe Yan Wijn zijn taak moest vervullen, en hoe Bakhuizen later zelf zich uitte over de behoefte aan ruimte en licht voor de schifting, kennisne ming, inventarisatie en dus voor de bruikbaarheid van archieven 3). Ik vermoed dat hij het niet al te zeer heeft betreurd dat vóór 1814 de toegang voor het publiek niet was opengesteld tot hetgeen ondei "V an Wijn's zorgen was gebracht. Yan Wijn deed zijn werk, immers tot 1814, alleen. Slechts voor 5 jaar gecommitteerd, kreeg hij wel reeds 5 R- C Bakhuizen van den Brink, Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief (te 's Gravenhage), eerste (eenig verschenen) stuk ['s Gravenbage bij Martinus Nijhoff, 1854]. Vg. ook de Jonge, t. a. p. blz. 126. 2) Besluiten Staatsbewind, 20 april 1802, no. 8. 3) Meer zegt er althans het gedrukte register der Besluiten van het Staatsbewind niet van. Wat Bakhuizen er van mededeelt (Overzigt blz. 2) schijnt hij te hebben uit een rapport van v. Wijn en slaat op een consideratie van den Raad van Binnenlandsehe Zaken, verwerpende het bijeenbrengen der oude archieven uit alle deelen van het gemeenebest, wat het voorstel-van Royen ook had gewild, Dat de Raad toen reeds een bepaalden persoon op het oog had. deelt ons de Jonge mee (t. a. p. blz. 127), die zich overigens vergist door te melden dat Van Wijn ook in het Besluit van 27 juni 1802 nog niet genoemd was. 2) Opmerkelijk is de hierin gelegen huldiging reeds in 1802 van onzen tegenwoordig eerst goed doorgedrongen grondregelhet Rijksarchief is één, verdeeld in elf depóts. 3) Zijn pleidooi voor de vereeniging met het Rijksarchief en openstelling van het Oost- en West-Indisch archief te Amsterdam, in de Konst- en Letterbode van 1855, no. 2, 7 en 8, opgenomen jn zijne Studiën en Schetsen, dl. IV, blz. 7395,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 6