90
door lien die aan de schrijnen zaten verzameld, gingen vooral in de vorige
eeuw steeds meer van hand tot hand. Toch bleef het nog veelal een persoon
lijke gunst als men de origineele stukken zeiven mocht raadplegen. En
werd zij verleend, steeds werd zij met groote waarborgen omkleed. Dat
ondervonden niet alleen de Groot, B o r, van Metereii en anderen,
doch ook nog Wagenaar en Bondam.
Hugo de Groot werd door de Staten van Holland in 1601 en
1603 aangemoedigd tot het schrijven zijner Jaarboeken, telkens door
een gift van f 300doch toen hij ze voltooid had, moesten ze eerst door
een commissie worden onderzocht. 2) P ie ter Bor kreeg f 600 jaarlijks
nadat de stukken, die hij gebruikt had, commissoriaal waren onderzocht
waarna besloten werd hem te vergunnen ten dienste en voordeel van Hol
land en Westfriesland verder te schrijven onder eenige voorwaarden, o.a.
van jaarlijksche vertooning van zijn werk. 3) E m a n u e 1 van Meteren's
Historiën werd eerst na de voltooiing onderzocht, - waarop de Staten beslo
ten ze onveranderd te laten. 4) Het bekende werk ,,De herstelde leeuw"
werd onmiddellijk na de verschijning in beslag genomen om het eerst
te onderzoeken. 5) En Wagenaar moest zijn werk gedeeltelijk onder
toezicht der Amsterdamsche burgemeesters schrijven. 6)
Omtrent mijn voorvader en zijn Geldersch charterboek zijn typische
bijzonderheden te dezen aanzien in zijn nagelaten papieren te lezen. Ik
kan volstaan met de mededeeling van den aanhef van een brief, doorhem
den 29sten_ maart .1779 gericht aan den heer v. Lynden, als voorzitter van
den Landdag, en waarbij hij voorstelde den druk van het charterboek
te beginnen.
„Ik neeme weder de vrijheid bij dezen aan UHWG. Gestr. volgens
gewoonte over te zenden een vierde vervolg van 't regr. der charters
welke ik dit jaar weder bij een gezamelt hebbe.
„TJHWGeb.Gestr. zal bevinden, dat hetzelve kleinder zij en minder
brieven -bevat dan de vorige overgezondeim. I I I~W( ebGestr. gelieve
egter te weeten, dat ik vrij meer hebbe verzamelt, en met mijn eigen
handen uijtgeschreven, dan thands in dit register gebragt zijn. De char
ters namelijk, welke ik uit de archiven van de Rekenkamer hebbe uit
geschreven, hebbe ik voor als nog hier in niet kunnen brengen, om reeden
dat dezelve eerst aan hun Edel mog. de heeren Rekenman moeten
gezonden worden, om natezien, of dezelve tot ingrediënten van 't charter-
91
hoek moeten dienen; 'twelk geschied zijnde ik dezelve eerst in 'tregister
kan en vermag optegeeven, en onder de overige charters plaetzen.
„UHWG. Gestr. begrijpt ligt, dat, terwijl ik van de oude boeken en
registers der Rekenkamer tevens van alle de stukken, die in die boeken
geregistreerd staan, een register moet maken en het zelve met die boeken
ter Rekenkamer weder inzenden moet, dat zulks meer tijds vereischt, dan
gemeenlijk zou kunnen gelooft worden; te meer dewijl ik daar in geen
de minste hulp van iemand kan gebruiken, maar, onder secretesse, die
stukken zelve moet afschrijvenwelke moeite mij egter niet en verdriet
terwijl op die manier 't charterboek een aanmerkelijk accres van stukken
telkens krijgt."
„Dog permitteer mij, Mijn Heer, dat ik thands de vrijheid neem
UHWGeb. Gestr. eenige nadere consideratien dien aangaande bij deezen
voor te stellen. Het is nu reeds vijftien jaar, dat ik aan dit stuk genoeg-
saam alle mijne overschietende tijd besteed hebbe. Ik hebbe het^ zelve met
lust en uijt ambitie ondernomen. Ik zie met pleisier, dat mijne arbeid
de goedkeuring wegdraagt der geene, welke weeten, wat een oneindige
moeite er aan vast is, om een diergelijke verzameling te maken. Dog
tevens bemerke ik, dat het nog eenige jaren zou kunnen aanlopen, eer ik op
die manier de Rekenkamer liadde doorgezogt. Wanneer ik daarbij voege,
dat ten minsten een jaar of drie zou aanlopen, so niet langer, eer een
diergelijk werk kon afgedrukt wordenis bij mij die gedagten opgeko
men,, of het niet best was, dat men maar een begin maakte met drukken.
„Het is waar, dat, so lang ik de oude archiven der Rekenkamer niet
doorgezogt hebbe, 't werk eeniger maten onvolledig zal moeten blijven.
Dog die zwarigheid schijnt mij overwonnen te kunnen worden, met
sodanige stukken, die zig naderhand mogten opdoen, in een vervolg of
appendix te geeven en men sou kunnen beginnen te drukken met de
oudste stukken, en intusschen kan ik voortvaren met het opzoeken van
't geen nog mankeert, of mogte gevonden worden."
In mindere mate schijnen Kluit en anderen belemmerd te zijn in
het vrije gebruik der Hollandsche archieven. Onder Kluit werd
bijna geen dissertatie verdedigd of er waren, als bijlagen, nog onbekende
gewichtige stukken uit de Hollandsche leen- en registerkainer achterge
voegd, waartoe hij vrijen toegang had zonder dat men blijkbaar zijne uit
gaven censureerde, ja zelfs daar kennis van bekwam. Dit maak ik op uit
het feit dat de archivaris van W ij n in 1809 niet wist, en in 1812 nog
niet, dat achter de dissertatie van D. Deutz van 1792 de oudste keur
van Amsterdam was afgedrukt uit hetzelfde perkamenten register waarin
Kluit haar had gevonden en ook Van Wijn op zijn beurt haar aantrof.
Van Wijn bood dat stuk in 1809, en na omwerking weder in 1812, ah
Resolutiën van de Staten van Holland van 8 november 1601 en 8 januari 1603.
2) Resolutie van de Gecommitteerde Raden van Holland van 4 October 1612.
3) Resolutie van de Stalen van Holland van 25 september 1615.
4) Idem van 18 december 1619.
s) Idem van 31 januari 1652.
c) Trof, Tydeman in B i 1 d e r dij k's Geschiedenis des Vaderlands, X1H, 1, blz, 78.