86
kwam, Bezemer pogingen aanwendde om hiervoor in aanmerking te ko
men. Dr. W. Zuidema werd echter benoemd.
Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat te 's-Hertogenbosch.
Van den aanvang af voelde hij zich daar evenwel niet op zijn plaats;
bovendien trok de advocatuur hem niet bijzonder aan. Een poging om
op parket of griffie als volontair geplaatst te worden mislukte.
Toen vond hij een werk, dat hem geruimen tijd bezig hieldhet
ordenen der bibliotheek van liet Provinciaal Genootschap van Kunsten
en Wetenschappen in Noord-Brabaut. Bijna hiermede gereed, kwam de
betrekking van adjunct-archivaris te Botterdam open, waarnaar hij solli
citeerde en ditmaal met goed gevolg, want hij werd 5 December 1890
benoemd om 1 Januari d.a.v. zijn betrekking te aanvaarden.
Bezemer kwam hier opeen voor hem zeer gelukkig tijdstip. Door den
gemeenteraad waren juist de noodige middelen toegestaan voor de uitgave
der Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam, waarvan het eerste deel
reeds door mij in bewerking was genomen. Iiij kon dus toen dadelijk
met wetenschappelijken arbeid een aanvang maken. Nadat hij zich met
groote toewijding op de hoogte had gesteld van topographie en geschie
denis van Botterdamwerd hem opgedragen het in regest brengen
van alle stukken, die van belang zijn voor de kennis der oude
toestanden in Botterdam en Schieland vóór 1600, eerst voor zoover zij
in ons archief aanwezig zijn en daarna ze excerpeerende uit de grafelijk-
heidsregisters, de memorialen van het Hof van Holland, enz. Hoe omvang
rijk die arbeid was, kan ik zelf, die als waarborg van volledigheid, daarna
hetzelfde doorlas, misschien alleen begrijpen. Yan 1891 tot zijn dood was
hij daarmede bezigop enkele registers na waren wij hiermede gereed.
De duizenden aldus verkregen regesten zullen als vierde deel der Bronnen
verschijnen.
Gelijkertijd werd door ons voor de pers gereed gemaakt het tweede
deel der Bronnendat De oudste kronieken en beschrijvingen van Botterdam
en Schieland (1895) bevat en het derde deel, waarin De oudste stadsreke
ningen van Rotterdam zullen uitgegeven worden.
Te midden van al dit dagelijksche werk vond Bezemer gelegenheid
zijn studiën over ons oud recht voort te zetten en de vruchten
daarvan te publiceeren. In de werken der „Yereeniging tot uitgave der
bronnen van het oud-vaderlandsche recht" gaf hij uit: Oude rechtsbron
nen der stad Breda (1892) en Oude rechten van Steenbergen (1897) en
in de Verslagen en Mededelingen: Keurboekje van Edam (1894), Oude
rechten van Putten (1895), dingtalen van Oud-Beijerland (1892) en van
Breda (1896).
Verder verschenen er van zijne hand tal van verhandelingen betref
fende het oud-Nederlandsche, speciaal ook het oud-Brabantsche recht,
87
o. a. in Themis 'j, Rechtsgeleerd Magazijn 2), Tijdschrift voor Strafrecht jt
Eigen Haard4) en het weekblad De Amsterdammer 5).
Over de plaatselijke geschiedenis van Botterdam gaf hij verscheidene
doorwerkte opstellen in het Rotterdamsche Jaarboekje 6) en de Nieuwe Rot-
terdamsche Courant 7) of deelde belangrijke stukken er over mede o.a. in
Oud-Holland 3), de bovengenoemde Verslagen en Mededeelingen 9), het
Archief voor Ned. Kerkgeschiedenis 10) en in het Jaarboekje voor de
Ned. Ilerv. Gemeente te Rotterdam 11).
Brabant en den Bosch werden intussclien door hem niet vergeten
groot bleef steeds zijn belangstelling voor al wat hem daaraan herinnerde.
Zijn werk geeft daarvan menig bewijs; behalve de reeds vermelde ver
handelingen over Oud-Brabantscli recht bewerkte hij voor het Provin
ciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen: J. A. Folkers Dag
verhaal van het beleg van Bergen og> Zoom in 1747 (1895) en leverde ver
schillende bijdragen over N.-Brabantsche geschiedenis in Oud-Holland,
(1894 en 1895), N avprscher (1894) en Taxandria (1895 en 1897) over het
Lucasgilde te 's-Hertogenbosch, de plundering dezer stad in 1787, twee
liedjes op het beleg van den Bosch in 1601, het kamp te Oosterliout in
1732 en een kroniekje van Tilburg 17741830.
Verder deed Bezemer in den Navorscher uitvoerige mededeelingen
over de geslachten van de Werve (1893), van Zwieten (1894), van Alke
made en Mathenesse (1895).
Eindelijk nog eenige opstellen, waarin hij blijk gaf van zijn buitenge
wone voorliefde voor en kennis van geheimei wetenschappen„Geheimzin
nige feiten" in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 1895 en 1896 en „Mani
festaties te Zierikzee in 1727" in Het Toekomstig leven (1897).
1) „Een en ander over de oud-Brabantsche strafvordering (1891)."
2) „De acqnisitieve verjaring van renten in het oud-Brabantsche recht (1890)" en „Een en
ander over het oud-Hollandsche naastingsrecht (1892)."
3) „Bijdrage lot de geschiedenis der wetgeving op de preventieve hechtenis in de Nederlanden,
tot het laatst der 18e eeuw (1897)."
4) „Middeleeuwsche dobbelkeuren (1897)."
5) „Een praatje over het Nederlandsche gevangeniswezen in de Middeleeuwen (1 en 8 Aug.
1897)" en „Middeleeuwsche wapenwetten (12 Deo. 1897)."
c) „Een weddingschap om een huis (1892)", „Eenige aanteekeningen over het oude geslacht
van der Spangen (1894)", „Strafrechtspleging te Rotterdam in de 16de eeuw (1896)" en „Het
Tucht- en Werkhuis te Rotterdam, thans huis van bewaring (1898)" (nog niet verschenen).
7) „De Rotterdamsche Schutterij in den ouden tijd (8 Aug. 1897)", „Iets over de geschie
denis van het Rotterdamsch Proveniershuis (21 Aug. 1897)", „Politieverordeningen te Rotterdam
in de 18de eeuw (19 en 20 Nov. 1897)", „Een en ander over 't oude schoolwezen te Rotterdam
(5 Dec. 1897)" en „Uit de oude strafrechtspraak te Rotterdam (16 Jan. 1898)".
8) „Een heksenproces te Rotterdam in 1566 (1893)" en „Philips de Schoone te Rotterdam
in 1497 (1894)".
9) „Dingtaal van de Schepenbank te Rotterdam in geval van diefstal (1895)" en „Dingtaal te
Rotterdam bij doodslag (1896)".
10) „Geloofsvervolgingen te Rotterdam 15341539 (1896)."
„Organisten in de Groote Kerk tot het laatst der 18de eeuw (1898)."