120
Wat de dossiers en losse stukken betreft, liet komt mij voor, dat deze
meerendeels van de voormalige prefectuur afkomstig zijn en dat daar
onder vele stukken zijn, welker vernietiging niemand zal betreuren.
Groningen, Januari 1898. Mr. J. A. Feith.
Papieronderzoek.
Het is niet voor bet eerst dat dit onderwerp in bet Archievenblad
ter sprake komt. In 1893 gaf er aanleiding toe de voordracht door den
Heer J. Stufkens Lz. te Rotterdam gehouden in de bijeenkomst der er-
eeniging tot bevordering van Fabriek- en Handwerknijverheid aldaar,
thans wensch ik de aandacht te vestigen op het door Dr. M. Greshoff
besprokene in de Algemeene Vergadering der Nederlandsche Maatschappij
ter bevordering van Nijverheid den 14^» Juli 1897 te Breda gehouden.
Zijne rede is gedrukt en daaraan zijn toegevoegd de gevoerde discussie en
het adres door de Maatschappij gericht aan den Minister van Binnen-
bvndsche Zaken. Dit adres beoogde het gelegenheid geven van Staatswege
de deugdelijkheid van papier te doen onderzoeken m.a.w. de oprichting
van een Staatsproefstation voor papier.
Reeds vroeger is zooals gezegd daarop aangedrongen, maar zoo ooit
dan geldt het hierfrappez bien, mais surtout frappez souvent.
Op niemands weg ligt het wellicht meer dan op den onzen om op
deze zaak aanhoudend de aandacht te vestigen. Al ware de voorstelling
overdreven dat verreweg de meeste geschriften van onzen tijd niet ter
kennis van het nageslacht zullen komen en hetgeen daarvan oveiblijft
op collodionvellen zal moeten geplakt worden, evenals wij het doen met
de halfvergane papyrusrollen van Pompeji, toch lijdt het geen tegenspraak
dat tal van officiëele bescheiden en wetenschappelijke stukken zijn ge
schreven en gedrukt op papier dat stellig niet bestand is tegen den
befaamden tand des tijds. Zij, aan wier zorg de gedenkschriften van vroe
ger dagen zijn toevertrouwd, hebben uit den aard der zaak een open oog
voor het niet geheel denkbeeldige gevaar dat de geschiedenis van dezen
tijd voor een groot deel alleen in hoofdtrekken in de geheugenis zal blijven,
Trouwens een gevoel van collegialiteit met onze opvolgers dwingt ons er
reeds toe. Bij het toezicht op bovengemeld opplakken zullen zij evenzeer
onze nalatigheid verwenschen als wij het den moedwil doen, die vóór ons
zooveel deed verloren gaan.
Het was dan ook op voorstel van Mr. de Roever dat reeds Juni 1878
121
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam met het oog op de Gemeen
tebelangen in de toekomst besloten, dat voortaan alle stukken, bestemd
om bewaard te blijven, geschreven moesten worden op met de hand gemaakt
linnenpapier en dat zij ook bepalingen maakten ten opzichte dei te ge
bruiken inkt.
Het is mij onbekend of aan die voorschriften de hand is gehouden
of dat zij in het vergeetboek zijn geraakt.
Destijds was het besef van het belang dezer zaak nog verre van
algemeen. Het gebruik van hout voor papierfabricatie was toen nog geen
twintig jaar oud.
De toenemende vraag naar papier, liefst zoo goedkoop mogelijk, deed
sinds het begin dezer eeuw hoe langer hoe ijveriger zoeken naar surrogaten
voor lompen, waarvan de voorraad veel te gering was voor de behoefte.
Reeds in de vorige eeuw was te Regensburg een boekje verschenen en
te Amsterdam vertaald, waarin monsters van papier voorkomen uit plant
aardige stoffen bereid als hout, stroo, mos, turf, koolstronken enz. Maar
liet was destijds meer als een aardigheid beschouwd en allicht m het
vergeetboek geraakt, toen in 1860 het aan V ölter te Ileidenheim (Wur-
temberg) gelukte hout door slijpsteenen in kleine deelen te verdeelen, die
met langvezelige stoffen vermengd bruikbaar papier leverden. Dat toe
voegsel noemde de Duitscher Holzscliliff, dat natuurlijk ten onzent als
houtslijp werd verhollandscht, vertaald kan men moeielijk zeggen, want
dan zou het houtslijpsel moeten zijn, maar waarvoor de naam houtpap
of houtbrij mij meer eigenaardig toeschijnt.
Ex inde lacrymae. Want mocht de toevoeging van dat hout een
bruikbaar pakpapier opleveren, voor drukpapier van eenige duurzaamheid
bleek het alras volkomen waardeloos.
In 1878 gelukte het wel is waar liet hout door behandeling met
natronloog of met sulf'ieten te zuiveren van alle gemakkelijk oxydeerbare
bestanddeelen en men meende destijds dat de aldus verkregen cellulose
in waarde gelijkstond met die van linnen of katoen. Maar reeds spoedig
bleek de onjuistheid hiervan. Toch was het papier door toevoeging van
dien gezuiverden houtpap niet meer zoo absoluut verwerpelijk. Het werd
dan ook nu gewenscht zekere kenteekenen vasttestellen, die het mogelijk
maakten het oordeel over eene bepaalde papiersoort in cijfers uit te druk
ken. De tegenstand bij liet scheuren, de mate van rekking, het gewicht
per vierkante meter, het gehalte aan ascli moest dan bepalen in welke der
vastgestelde rubrieken het betrokken papier thuis behoorde.
In 1884 werd te Cliarlottenburg een rijksproefstation, eene „Amtliche
Papier Prüfungs Anstalt" opgericht, die een schema voor het onder
zoek gaf.
Een jaar later werd in Pruissen bepaald dat elke levering van papier,