118
onbekende charters ten raadhui*» te Groningen gevonden, gevoelde ik mij
dankbaar en meende ik, dat zulk een gelukkig toeval ^en
slechts eens in zijn ambtsleven kon overkomen. Doch ziet, nog zijn gee
vijf jaren verstreken en wederom aie ik mij tegenover eene nieuwe vondst
O-op laatst. Wel is waar klimt het thans ontdekte met zoo hoog op als het
vroegere, is het evenmin diie eeuwen begraven geweest, en is zijn inhoud
in het algemeen niet zoo belangrijk, doch de cpiantiteit vergoedt ruim
schoots'wat aan de qualiteit mocht ontbreken. +1,p(qpn1
Was de schuilplaats voor vier jaren een kleerkist m de 97 t e
boven den beganen grond gelegen wapenzaal der Groninger Schutterij,
thans Vas de bergplaats een oord, minder verheven m beide beteekenissen
van het woord.
In het oude in 1595 gebouwde gedeelte van het Provinciehuis
Groningen bevindt zich een zonderling gelegen vertrekje, waartoe men
slechts toegang kan verkrijgen door eerst tot den zolder op te klim
men en daarna langs een moeilijk te vinden trap weder af te dalen.
Dit spaarzaam verlicht vertrekje, bij uitstek geschikt om zich m dagen
van onrust voor vervolgers schuil te houden, werd gebruikt tot berging v an
buiten dienst gestelde tochtschermen, kachelpijpen en dergelijke artikelen.
In October j.l. werd dit kamertje ontruimd en nu ontdekte men aldaar
eenige muurkasten, opgevuld met zwaar bestoven, docli overigens in zeer
goeden staat van onderhoud verkeerende registers, bundels papieren, dos
siers en enkele charters, Nadat ik hiermede in kennis was gesteld, werd
alles uitgepakt en overgebracht naar een der kamers van het provincie
huis en vandaar na een oppervlakkig onderzoek bij besluit van H.ï
Gedeputeerde Staten van 8 October 1897 overgebracht naar het rijksar
chiefdepót.
Het is gebleken, dat de charters bestonden uit elf geheel onbekende
oorkonden van de Jokanniter commanderij van Oosterwierum te Heveskes
ten z. van Appingedam, een klooster, waarvan tot dusverre zeer u einig
bekend was. Onder die charters trekt bovenal de aandacht het zeei gioote
stuk van 15 Juni 1480, zijnde een notarieel transsumpt, waarin op bevel
van den generaal-prior der Jokanniter orde, een aantal bullen van onder
scheidene pausen zijn opgenomen. Die bullen zijn van de pausen Calixtus
III, Honorius III, Clemens IV, Benedictus IX, Urbanus IV, Lucius 111,
Gregorius VIII en Sixtus IV, dus van de 11e, 12e, 13e en 15e eeuw.
Gelijk een nauwkeurig onderzoek mij heeft bevestigd, zijn de meeste
dezer bullen geheel onbekend en bevatten zij voorschriften over het inza
melen van aalmoezen, indulgentiën, exemtien van begrafenissen enz. voor
de Johanniter orde.
Behalve de genoemde kloosterstukken bevat de vondst nog eenige
aankomsttitels van vaste goederen, aangekocht door de Staten van Stad
119
en Lande in de 17e eeuw, alsmede de commissiebrief, waarhij Ernst Case-
mir van Nassau in 1625 werd aangesteld tot stadhouder en kapitein-gene
raal van Stad en Lande met de daarop geplaatste en door' dien stadhouder
onderteekenende verklaring van eedsaflegging.
De registers, protocollen, dossiers en losse stukken bleken te behooren
tot het archief van h.h. Gedeputeerde Staten van Stad en Lande en tot
het archief van den prefect van de Westereems. Wel waren reeds in het
archiefdepót beide genoemde archieven geplaatst, doch vooral van het
archief van den prefect was meermalen de onvolledigheid gebleken. liet
thans gevondene vult op prachtige wijze het reeds vroeger aanwezige aan.
Evenwel heeft het tot dusverre aan tijd ontbroken alles nauwkeurig te
onderzoeken. Men bedenke, dat alleen de gevonden registers en protocollen
een kastlengte van samen 56 Meter vullen en dat de kubieke inhoud der
dossiers en losse stukken ongeveer drie M3. bedraagt.
Van het archief der Gedeputeerden van Stad en Lande is thans voor
den dag gekomen: de serie Bestekboeken van 16661808, de seiie lle-
questhoeken van 16881811, de serie Sententieboeken in pachtzaken van
16021790, de serie lteviesboeken (sententien in revies) van 16251803,
eene groote menigte deelen betreffende het beheer der kloostergoederen
en andere provinciale eigendommen, registers betreffende het financiëel
beheer van het gewest, oude verpandingsregisters, staatboeken van ver
pachtingen enz., doch bovenal registers betreffende de artillerie, de am
munitie, de forteressen, de krijgslieden, kortom militaria.
Bovenal werd mijn aandacht getrokken door de serie van zeven
deelen, welker ruggen de titel „Crimineele Sententieboeken van h.h. Ge
deputeerden" dragen. Men verkrijgt door het bestudeeren dezer registers
een helderen blik in de crimineele rechtspraak van h.h. Gedeputeerde
Staten van Stad en Lande, waarvan zoo goed als niets hekend was en welke
geheel en al afweek van de regeling en liet gebruik in de andere gewesten
der Nederlandsche Hepubliek. Die crimineele rechtspraak werd n.l. uitge
oefend in de volgende gevallen1°. bevestiging of wijziging van de straf
fen, uitgesproken door den provincialen krijgsraad2°. in alles wat met
pachtzaken in verband stond3°. in zake landlooperij, bedelarij enz.
4°. in zake judicatuur over provinciale ambtenaren5°. in zakè schen
ding van den provincialen eigendom6°. in zake terugkeer van door een
vonnis van Gedep. Staten gebannen personen7°. in zake alles wat het
provinciaal tuchthuis betreft; 8°. in zeer zware misdrijven. Yooral de
uitvoerige vonnissen van den krijgsraad, in deze sententieboeken in exten-
sis opgenomen met de daarop gevolgde bevestigingen of wijzigingén dei-
straffen, zijn zeer interessant. Elders hoop ik .uitvoerige mededeelingen
en beschouwingen te geven over deze exceptioneele crimineele rechtspraak
en de gronden, waarop zij steunde.