110
Vergelijking van het ministerieel reglement van 4 augustus 1829
en het Koninklijk besluit van 26 juni 1856.
Koninklijk besluit op de toegankelijkheid
onzer Rijksarchieven, d.d. 26 juni
1856, no. 79,
Wij Willem III, enz.
Op de voordrag! van Onzen minister van Bin-
nenlandsclie Zaken, van den 23sten junij 1856,
n°. 223, 5 de afdeeling
Overwegende, dat het van algemeen belang is,
de archieven, bepaaldelijk die, welke van vroe-
gei*e dagteekening zijn dan december 1813, zoo
li ruikbaar en toegankelijk mogelijk voor het on
derzoek te maken 1), dat evenwel tot eene goede
bewaring der archieven tevens vereischt wordt
bepalingen vast te stellen omtrent de wijze
waarop 2) tot die verzamelingen toegang kan
worden verleend
Gezien het besluit van den Souvereinen Vorst
van 8 maart 1814, n°. 9 3)
Gezien onze besluiten van 26 mei 1852, n°.
19, en van 28 februarij 1856, n°. 68*);
Gelet op het ten gevolge der missive van (jen
secretaris van Staat, d.d 17 julij 1829, n°. 103,
door den minister van Binnenlandsche Zaken,
onder dagteekening van den 4,len augustus
daaraanvolgende, n°. 137, vastgestelde regle
ment
In aanmerking genomen art. 103 van de wet
van 29 junij 1851 (Staatsblad n°. 85)
Hebben goedgevonden en verstaan te bepa
len als volgt:
Art. 1.
He ambtenaren aan welke de bewaring is toe
vertrouwd van de archieven des Rijks, waar ook
111
binnen dit Rijk geplaatst 4), zijn gemagtigd,
onder inachtneming der hierna te melden be
palingen, de toelating tot het gebruik der onder
hun beheer staande verzamelingen van archie
ven te verleenen aan alle bij ben bekende en
vertrouwde personen, die in het algemeen "be
lang 5) nasporingen wenscben te doen.
Art. 2.
Indien zich bij ben iemand ten voornoemden
einde aanmeldt, aan wien zij vermeenen de toe
lating niet met genoegzame zekerheid te kunnen
vergunnen, verwijzen zij bem met zijn verzoek
naar de autoriteit van welke zij hunne instruc
tie hebben ontvangen, 6) en doen zij tevens on
verwijld aan die autoriteit verslag, met opgave
der redenen hunner weigering.
Art. 3.
De toegelaten personen zijn gehouden in het
locaal der archieven gebruik te maken van de
verlangde stukken, welke alvorens zullen wor
den gestempeld.
Waar de omstandigheden zulks veroorloven
worden de bezoekers niet in de verzameling
zelve toegelaten, maar brengen de ambtenaren
bij de archieven de verlangde stukken ten ge-
bruike in een afzonderlijk daartoe bestemd ver
trek.
Die ambtenaren zijn ook gehouden de bezoe
kers in hunne nasporingen behulpzaam te we
zen, bun de registers en inventarissen voor te
leggen, enz.
Zij dragen zorg dat 7) de gebruikte stukken
telken reize in goeden staat worden teruggege
ven en dadelijk weder gelegd op de daarvoor be
stemde plaats.
Art. 4.
Zonder 8) magtiging wordt geen stuk buiten
het locaal gebragt.
REGLEMENT OP DE
TOEGANKELIJKHEID ONZER
Rijks-, provinciale en
PLAATSELIJKE ARCHIEVEN
VAN 4 AUGUSTUS 1829,
no. 137 A.
dat het van veel belang
is voor de kennis der geschie
denis dat de toegang tot de
archieven niet gesloten zij.
J) waarop particulieren in
die verzamelingen znllen worden
toegelaten.
3) In 1829 in plaats hiervan
verwijzing naar artikel 1 van het
Kon. besluit van 23 dec. 1826
no. 186 over de opsporing,
het onderzoek en de uitgaaf
der onbekende bronnen onzer
landsgeschiedenis, waarop de
(in 1856 vóóraangestelde) over
weging over het belang der
ontsluiting onzer archieven
logisch volgde.
Het besluit waarbij de archieven van het Hof van Holland en de Zuidhollandsche oude
rechterlijke archieven, en dat waarbij de koloniale archieven in het Rijksarchief te 's Gravenhage
zijn opgenomen.
4) In 1829: „De heeren
archivarissen aan wien de be
waring is toevertrouwd vau
Rijks-, provinciale of plaatselijke
archieven."
5) In 1829: „geschiedkun
dige"
s) In 1829: „autoriteit
aan welke zij onmiddelijk zijn
ondergeschikt,"
In 1829: „Zij zullen
echter zorg dragen dat zoo
weinig mogelijk meer dan een
stuk tegelijk aan een persoon
worde toevertrouwd alsmede
dat"
8) In 1829 „bijzondere"