108 trent ons archiefwezen heb opgenoemd wil ik hier ook de voornaamste der overige-, voorzoover zij mij hekend zijn, opnoemen, volledigheidshalve en om des te juister de plaats te kunnen aanwijzen die daartusschen de Tien Artikelen innemen. Als zoodanig zijn te noemen 1. De door den minister van Binnenlandsche Zaken den 25ste« juni 1877 voor den archivaris in Gelderland en naar dat model achtereenvol gens voor de andere van Rijkswege aangestelde provinciale archivarissen vastgestelde instructiën waarbij bepaald is dat onder onze bewaring zijn de oude Rijksarchieven tot december 18.1-3, en waarbij de dagen en uren zijn bepaald waarop onze inrichtingen voor het publiek toegankelijk zijn overeenkomstig de Tien Artikelen. 2. Het Koninklijk besluit van 8 maart 1879 (Staatsblad n°. 40), hou dende bepalingen over het bewaren van oude rechterijlke archieven, welke dagteekenen van vóór de invoering der Fransche wetgeving. Dit Konink lijk besluit maakte een uitzondering op den algemeenen tijdgrens voor het archiefwezen van december 1813. Berustende, zooals het gewijzigd is bij dat van 9 october 1883 (Staatsblad n°. 141), op het Keizerlijk decreet van 8 no vember 1810 (Bulletin des Lois 327, n°. 6105), constateert dit K. B. in den oorspronkelijken tekst en alle latere wijzigingen het bestaan, onder bewa ring van „provinciale archivarissen" (in de wijziging van 1895 als Rijks archivarissen aangeduid), van de bewaarplaatsen der Rijksarchieven, ge vestigd in de hoofdplaats der onderscheiden provinciën. Bij de wijziging door Besluit van 31 augustus 1880 (Staatsblad n°. 168) geschiedde dit ook ten aanzien van het depot der Rijksarchieven van het voormalig Over- kwartier van Gelderland te Roermond, dat echter tegelijk met een latere wijziging x) is opgelost in het provinciaal-Limburgsche. 2) •3. De hiervóór reeds aangehaalde resolutie van den minister van Binnenlandsche Zaken van 10 juni 1897 i.ri A, afd. K V. o. a. bepalende de bestanddeelen onzer Rijksarchiefdepóts in de provinciën en de grens daarvan onbepaald uitstrekkende ook tot na december 1813. 4. Een Koninklijk besluit van 8 juli 1881 n°. 11 en 24 april 1891 n°. 5, gedeeltelijk opnieuw regelende het personeel bij 's Rijks archief te 's Gravenhage- en waarbij de plaatsing van drie adjuncten bij dat depót wordt bepaald. 5. Het Koninklijk besluit van 30 december 1896 n°. 45, 4) regelende 109 de jaarwedden van de ambtenaren verhonden aan de archief depóts van het Rijk, zoo te 's Gravenhage als in de provinciën, en vervangende dat van 31 december 1872 n°. 29 (regelende de minima en maxima der be zoldigingen van ambtenaren bij 's Rijks archieven te s Gravenhage). Bij al die organieke bepalingen behoort dan ook het besluit der lien Artikelen. Het neemt daaronder ontegenzeggelijk een belangrijke plaats in, want het bevat het levenwekkende beginsel der openbaarheid, der ont sluiting van de bronnen van rechten en geschiedenis voor alle belang hebbenden en belangstellenden, voor het vrije onderzoek ten bate van rechtzoekenden en van de wetenschap. Ook zonder de huldiging van dat beginsel is de organisatie denkbaar en mogelijk. Dat bewijst de geschie denis van ons archiefwezen van 1802 tot 1829. Niet eerst, ik merkte het reeds op, door de openstelling wordt een administratief tot een historisch archief. De retroacta van een lang opgeheven of vervangen autoriteit kun nen voor het onderzoekend publiek gesloten zijn, zij zijn daarom niet min der een historisch, een wetenschappelijk archief en kenbro-n van veler rech ten. Doch, evengoed als een openstelling zonder opneming in de organi satie van het archiefwezen, zonder brenging onder beheer van. inventari- seerende, bewerkende en lrulpbiedende deskundigen, een misgeboorte is, evengoed is een organisatie zonder openstelling niet levensvatbaar. III. De tien artikelen. Het Besluit der Tien Artikelen van 1856 verving het reglement op de toegankelijkheid onzer Rijks-, provinciale en plaatselijke archieven van 4 augustus 1829, dat met machtiging van den Koning door den minister van Binnenlandsche Zaken was vastgesteld. Of het echter beter is dan dat van 1829 Opmerkelijk is de geringheid van het essentieele verschil tusschen heiden in de details, die duidelijk in het licht treedt wanneer men de teksten vergelijkend naast elkander stelt. Inderdaad ontleenen dan ook de Tien Artikelen liun hoogere beteekenis boven de elf van 1829 aan de daadwerkelijke toepassing die zij konden vinden onder Bakhuizen van den Brink in zijn nieuwe ruime depót en vergroote verzameling, en tenge volge van de organisatie van ons Rijks-archiefwezen buiten den Haag door Victor de Stuers. Ik kan echter niet zien dat het Besluit van 1856 ons verder brengt dan dat van 1829 had kunnen doen. Ter verduidelijking lasch ik een vergelijking der beide teksten hier in Koninklijk besluit van 19 augustus 1895 (Staatsblad no. 150), strekkende mede „tot opheffing van het Rijksarchiefdepot te Roermond." 2) Een regeling welke het uitvloeisel is van dit Koninklijk besluit van 1879/1883 is de ministerieele resolutie van 23 mei 1879 la D. afd. K.W. (Staatscourant van 24 mei 1879), regelende de voorwaarden van het depót van oude rechterlijke archieven'bij sommige gemeenten. 3) Opgenomen in den loopenden jaargang van het Nederlandsch Archievenblad, blz. 1 vlg. 'O Opgenomen in Nederlandsch Archievenblad 1896/7, blz. 55 vlg, j gewijzigd bij K. B. van 25 Januari 1898, no. 40 (Staatscourant van 3 Februari 1898). Ik noem niet op, omdat ik het niet als organiek beschouw ten aanzien van ons archiefwezen, het in het Nederlandsch Archievenblad, jaargangen 1894/5 en 1895/6 en op onze algemeene vergadering van 26 Juni 1895 opzettelijk behandelde art. 103 der Gemeentewet.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 13