104 in Den Haag te verzamelen, geregeld wordt. Ik zou het met de eerste uitlegging houden, hoewel zeker voor de tweede veel te zeggen valt. Doch ook zoo opgevat, is niet alleen deze bepaling nimmer volledig uitgevoerd waarvoor ook een tijdgrens waarbinnen het geschieden moest niet was bepaald, doch is door de verlating van het Binnenhof zelfs strijdig ge handeld. En nog veel sterker is dit het geval, zoo de tweede opvatting moet gelden. Alle staatsarchieven van vóór 1794 zijn nimmer in de residentie samengebracht. Zelfs is de regeering reeds spoedig na 1814 begonnen aan een hybridische organisatie, te beginnen met Gelderland, van provinciale depóts van Rijksarchieven, met archivarissen, door de provincie benoemd met goedkeuring der regeering en bezoldigd half door de provincie, half door het Rijk.En in plaats van één 's Lands (of Rijks) archivaris met de noodige adsistenten zijn er elf Rijksarchivarissen, met adsistenten, aan gesteld. Evenwel, deze maatregelen zijn gesanctioneerd door de wetgevende macht met de goedkeuring der uitgaven bij de Staatsbegrootiiig. Hetzelfde geldt van de overbrenging naar het Plein van de wel op het Binnenhof saamgebrachte Rijksarchieven, welke overbrenging, reeds herhaaldelijk hiervóór gememoreerd, geschiedde ingevolge ministerieele beschikking van 8 september 1853, 110. 8. x) Ook de inrichting van het thans in wor ding zijnde archiefdepöt aan het Bleijènburg te 's Gravenliage, gelijk die van de 10 andere depóts van Rijksarchieven, is door de wetgevende macht bij verschillende begrootingswetten bepaald, welke daarmede feitelijk aan het Souverein besluit derogeerden. Wat de materie van het archiefwezen betreft, de grens van vóór den Munsterschen vrede, in 1802 door het Staatsbewind gesteld, werd door den Souvereinen Yorst uitgebreid tot aan het jaar 1794 inge sloten. Doch exclusief is die bepaling niet. Door nog meer bijeen te brengen werd aan het met een wet gelijk gestelde besluit niet gede1- rogeerd. De bepaling is ook nimmer als exclusief opgevat. De Staten Generaal van 1850 drongen aan op de stichting van een brandvrij gebouw voor de Rijksarchieven „die zich uitstrekken tot het einde der vorige eeuw" 2). Bakhuizen bewerkte de opneming van alles tot het einde der Fransche overheersing, 3) en die grensbepaling nam de minister van 105 Binnenlandsche Zaken in de instructies der provinciale archivarissen successievelijk op. Thans is de minister zelfs nog veel verder gegaan door de loslating van eiken tijdgrens bij de bepaling der bestanddeelen onze) rijksdepóts in de elf provinciën in zijne voorschriften van 10 juni 1897, la a afd. KW Ook zijn er tal van Koninklijke en andere besluiten waarbij verschillende oude en nieuwe archieven, doch meest alle jonger of verder doorloopend dan 1794, binnen den kring van ons archiefwezen zijn getrokken. Ik noem slechts op het Koninklijk besluit van 6 december 1843, n°. 85, mede tengevolge waarvan de archieven der voormalige vijf kapittelen te Utrecht met het depót van oude Rijksarchieven aldaar zijn vereenigd dat van 26 mei 1852, n°. 19, waarbij de archieven van het Hof van Holland en oude rechterlijke archieven in Zuidholland aan het Rijksar chief te 's Gravenhage werden toegevoegd, aangevuld door een beslissing der ministers van Binnenlandsche Zaken en van Justitiena Koninklijke machtiging van 13 juni 1856 n°. 912) omtrent de bibliotheek van het Hof van Holland 3). dat van 28 februari 1856 no. 68, waarbij de oude koloniale archieven, toen nog te Amsterdam bewaard, met het landsarchief werden vereenigd de ministerieele besluiten tot overbrenging van oude rechterlijke archieven van de griffie's van rechtbanken naar onze provinciale depóts, genomen vóór 8 maart 1879 (o.a. Noordbrabantsche, van Nijmegen in 1864, van Eindhoven in 1876) de besluiten, door den minister van Financien genomen naar aan leiding van art. 9 der wet van 14 november 1879 (Stbl. n°. 197) over de liquidatie van het beheer der voormalige weeskamers de ministerieele machtigingen volgens welke een aantal oude ge meente-archieven van vóór 1814 in verschillende provinciën met de pro vinciale depóts zijn vereenigd het besluit van den minister van Binnenlandsche Zaken tot opneming in het provinciaal depót te Middelburg van „verscheiden registers van den burgerlijken stand, afkomstig uit het archief van het departement de l'Escaut"-4) Door den Koning goedgekeurd, naar het schijnt omdat Z. M. op het gebruik van het „huis van Amsterdam" eenige aanspraken kon doen gelden, wijl het hem als kroonprins tot woning was afgestaan. Vg. II u h r e c h tblz. 181. 2) Handelingen der Staten-Generaal 1850/51, blz. 131 vlg. Terloops zij opgemerkt dat de beschouwing van de oude provinciale archieven als Rijksarchieven, reeds door het Staatsbewind in 1802 implicite aangenomen, door de Staten-Generaal en de Regeering van 1850 uitdrukkelijk werd gehuldigd, als voortvloeiende „uit den vroegeren staatkundigen toestand onzes lands." Immers de provinciale archieven waren „grootendeels van den vroegeren Souverein afkomstig." (Ibid. blz. 169 vlg.) 3) In zijn bekende rapport van 23 juli 1851, een maand na zijn aanstelling als tijdelijk beambte uitgebracht, wees hij het eerst dezen grens aan. Opgenomen in den loopenden jaargang van het Nederlandsch Archievenblad, blz. 1 vlg. 2) Hubrecht, hlz. 173 vlg, waar juist genoeg wordt gezegd van den vermakelijken strijd tusschen „Bakkes" en den Hoogen Raad', om levendig verlangen te wekken naar de kennis van het geheel. In de data, op blz. 174 genoemd, moet een vergissing schuilen. 3) Vg. over die boekerij: Bakhuizen van den Brink's „Overzigt van het Nederlandsche Rijksarchief", blz. 224230. 4) Zoo deelt mr. Fruin, de tegenwoordige Rijksarchivaris in Zeeland, ons mede in Nederlandsch Archievenblad 1895/6, blz. 46. Waarschijnlijk zijn hier kerkregisters van doop, Houw en begraven van vóór 1811 bedoeld. Vg. over deze registers, binnen den kring van ons archiefwezen gebracht tengevolge van de bevelen der Fransche prefekten tot de overneming door de maires, mijne beschou wingen op blz. 102 vlg. van den jaargang 1894/95 van het Nederlandsch Archievenblad.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 11