26 te gemoet gingen, waarin ons corps bijna uitsluitend zou gerecruteerd wor den uit personen, die in andere carrières niet geslaagd waren. Gfoddank, dat die kans althans veel geringer is geworden Yeel geringer, zeg ik, want gelieel weggenomen is zij niet. Immers als wij de nieuwe traktementen der rijksarchivarissen vergelijken met die van andere rijksambtenaren, dan treft liet ons, dat de bestaande dishar monie nog niet geheel is opgelost. Ik wil niet spreken van de bezoldigingen der hoogleeraren, die f 4000 a f 6000 genieten. Maar wanneer men het Ko ninklijk Besluit raadpleegt, waarbij worden geregeld de traktementen der ambtenaren aan 's Rijks museum de inrichting, waarmede de rijksarchie ven wel in de eerste plaats moeten vergeleken worden dan treft het groote onderscheid. De Hoofddirecteur geniet, behalve vrije woning, f 4000, na vijf en tien jaren verhoogd tot f 4500 en f 5000de Algemeene rijksar chivaris heeft f 3000 a f 4000. De directeurs van Prentenkabinet en Ne- derlandsch museum genieten f 3000, binnen tien jaren verhoogd tot f 3300 en f 3600de rijksarchivarissen hebben f 2000 tot f 3000. De onderdirecteurs der musea trekken f 1800, binnen tien jaren verhoogd tot f 2100 en f 2400de chartermeesters hebben f 1000 tot f 2000. Men* ziet hetde cijfers zijn steeds .in het nadeel der archivarissen. Ook de ove rige rijksambtenaren van gelijken rang als de archivarissen hebben nog steeds veel hoogere bezoldigingen dan dezen: de traktementen van com miezen aan de ministeries bedragen f 2000 tot f 2300, die der commies- chartermeesters f 1000 tot f 2000de referendarissen genieten f 2800 tot f 3800, de archivarissen f 2000 tot f 3000, terwijl bovendien voor de commiezen aan de ministeriën de gelegenheid openstaat, om bij bevorde ring tot hoofdcommies hun traktement reeds te zien stijgen tot f 2400 a 2700, voordat zij verder bevorderd worden. Ook elders bestaat dezelfde ver houding: bij de rechtbanken vindt men traktementen van f 3000 a ƒ4000 voor de eerste klasse, van f 2500 a f 3500 voor de tweede klasse. En de wanverhouding wordt nog grooter door eene andere omstandigheid bij het zeer groote aantal ambtenaren aan de ministeriën en bij de rechterlijke macht is de kans op promotie daar zeer belangrijk gunstigerdan in den archiefdienst, nog daargelaten het feit dat voor een rechtelijk ambtenaar de gelegenheid openstaat, om door bevordering naar Hof en Hoogen Raad nog hooger te klimmen. Op 40-jarigen leeftijd mag men rekenen rech ter te zullen zijn, op 45-jarigen leeftijd officier van justitievoor hem, die onze carrière kiest, is liet daarentegen gelieel onzelcer, of hij op zijn 40ste jaar rijksarchivaris zijn en dus meer dan f 2000 verdienen zal. En deze omstandigheid behoort te wegen bij de vaststelling van de traktementen der archivarissen, zooals zij zonder twijfel gewogen heeft bij de bepaling van die van de ambtenaren aan 's Rijks museum. Want waar ongestudeer- uen als directeurs van post- en telegraafkantoren f 4000 a f 5000 kunnen verdienen, is het van gestudeerden niet te vergen, dat zij zich wijden zullen 27 aan eene carrière, die hun eerst op gevorderden leeftijd eene goede kans op een salaris van f 3000 aanbiedt. Het is nuttig deze zaken duidelijk te zeggen te zeggen juist ter gelegenheid van de vaststelling van het jongste Koninklijk besluit. Want al is de kans verminderd, dat het gehalte der rijksarchivarissen op den duur niet zal verbeteren, des te meer bestaat er thans aanleiding om te vreezen voor een plotselingen toevloed van candidaten, die aangelokt wor den door de verhoogde bezoldigingen, doch op den duur, teleurgesteld en ontevreden, zich genoodzaakt zullen zien bij het aangroeien van hun gezin den tijd, voor wetenschappelijke onderzoekingen beschikbaar, te be steden aan het verrichten van allerlei betaald werk van gering belang. Men zal hun dit niet in het allerminst mogen euvelduiden, maar voor de eer van het corps schijnt mij de laatste eventualiteit niet minder bedenke lijk dan de eerste. Hog altijd schijnt het mij drrs voor ongefortuneerden bedenkelijk, onze carrière te kiezen. Maar met dat al, al kunnen wij den toestand nog niet gelieel bevredigend noemen, deze onvoldaanheid mag toch geenszins den schijn dragen van ondankbaarheid. Wij weten, dat Keulen en Aken niet op één dag gebouwd zijn, en het was kwalijk denkbaar, dat ons ambt, gisteren het slechtst bezol digde in Nederland, heden plotseling de gelijke der andere zou zijn. En waar wij deze onmogelijkheid erkennen, past het ons naar mijne overtui ging met zeer groote dankbaarheid te aanvaarden wat ons nog eenigszins onverwachts geboden wordt. De voorteekeneh lieten zoo spoedig geene ver andering verwachten. En ik lieb dan ook thans behoefte luide eere te geven aan lien, wien naar mijne overtuiging eere toekomt. Eere den Minister Yan Houten, die niet schroomde het initiatief te nemen tot een maatregel, dien geen zijner voorgangers aangedurfd had. Ook hier weder werd het bewaarheid, dat wat moedig gewaagd wordt half gewonnen is, want terwijl onze vertegenwoordiging vroeger, blijkens enkele uitingen, de zaak zwaar scheen in te zien, verhief zich thans gééne enkele stem tegen de voordracht. Eere dus nogmaals den Minister, die de zaak aandurfdeMaar na hem een woord van niet minder hartelijken dank aan zijnen raadsman, den referendaris van Kunsten en Wetenschappen. Want voor niemand is het een geheim, dat hij het is, die deze regeling sinds jaren heeft nagestreefd met de volharding, die hem kenmerkt. Mij komt het voor (en al ben ik ten dezen partij, ik vrees nauwelijks tegenspraak), dat deze maatregel, welks billijkheid niemand betwisten kan, een nieuwe lauwer is aan den krans, die de Nederlandsclie archivarissen hem schuldig zijn. Ik zeide het u eenmaal en ik mag het nu met meer nadruk herhalen het is zéér merkwaardig, dat de talrijke persoonlijke vijanden, die het be heer van den heer De' Stuers op allerlei wijzen aanvallen, nooit eene enkele aanmerking hebben gemaakt op de door hem geprovoceerde maatregelen met betrekking tot het archiefwezen. Het is merkwaardig, maar het is ook

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1897 | | pagina 4