60 De bewaarplaats 8.35 M. diep en 14.70 M. lang biedt, aldus ingericht plaats voor 1800 M. strekkende lengte registers resp. portefeuilles en 3 a 4000 zegelbrieven. De 16 a 18000 deelen en portefeuilles, waaruit het Leidsch archief bestaat, vinden er ruim plaatsing, terwijl gerekend is op de eventueel zoo wenschelijke overbrenging derwaarts van de 3000 deelen van het notarieel archief, al is daarvan op het oogenblik helaas geen sprake. Yan de zolder is de bewaarplaats gescheiden op dezelfde wijze als de twee verdiepingen van het administratiegebouw, namelijk door steekwelven tusschen ijzeren binten, waarover een vloer van cementbeton ligt. Een ijzeren luik geeft tot den zolder toegang, deze loopt over het geheele gebouwhet gedeelte boven het administratiegebouw heeft van daaruit geen toegang en is door de reeds vermeldde brandmuur met ijzeren deur gescheiden van den overigen zolder. Het dak is van hout. In verband hiermede zij opgemerkt dat het gebouw van alle zijden vrij aan den singel staat en geen enkel hoog gebouw in de nabijheid is. Centrale verwarming, die ik zeer gewenscht had geacht, is afgestuit op de kosten van aanleg ad f 3500 de bewaarplaats is nu onverwarmd het administratiegebouw heeft gaskachels, die voortdurend reden tot klach ten gaven door het flikkeren en uitslaan der vlammen. Thans schijnt een pas aangebracht nieuw stelsel van ventilatoren dit kwaad te bedwingen. Genoeg warmte hebben de kachels steeds gegevenook in het grootste der vier vertrekken dat eene oppervlakte van 6.23 X 5.29 M. en een hoogte van 4.90 M. heeft; het gasverbruik is evenwel enorm. Hier ware het zeker verkieslijker geweest, indien ook de atlas en de boekerij in de brandvrije bewaarplaats hadden kunnen geborgen worden. Bij centrale verwarming, waar het brandgevaar overal even groot is, is daartoe dunkt mij geen reden. Verlichting is er in het gebouw niet. Een klein vertrekje boven de voordeur tusschen de twee hoofddeelen van het gebouw was oorspronkelijk tot charterkamer bestemd, maar is ongebruikt gebleven. Naar ik meen is hiermede alles van het gebouw gezegd, wat toelich ting noodig had. Het voldoet uitstekend en doet zijn bouwmeester alle eer aan. Moge het spoedig niet meer het jongste gemeentelijk archief gebouw zijn en door vele dergelijken worden gevolgd. Er is in de laatste twintig jaren zeker veel vooruitgang in Nederland te constateeren, wat archief bewaring betreftin kleine steden laat zij evenwel nog vaak te wenschen over, om van het platteland te zwijgen. Ch. M. DOZY. 61 Boekbespreking. (Utrecht C. H. E. Breyer 1896. 345 bladzijden.) Ziet daar weer een van die werken, die een rechtgeaard archivaris het harte goed doen. Een eenvoudig uitziend boekdeeldoch een bron voor studie en een nieuw bewijs van de arbeidskracht en toewijding van den Utrechtschen archivaris en van den hoogen trap van ordeningbij het Utrechtsche archief reeds verkregen. Voor archivarissen behoef ik echter zeker niet nader uiteen te zetten, hoeveel voorarbeid er noodig moet zijn geweest, om tot deze regestenlijst te komen; velen zullen met mij den Utrechtschen collega benijden om de vele werkzaamheden te Utrecht reeds verricht. Waar de bewerker in het „Programma" de ver wezenlijking van de uitgave van een Oorkondenboek voor het Sticht voor hem zelf onbereikbaar acht wegens de enorme voorarbeid hiertoe vereischt, daar kan hij zich althans door uitgaven als deze verheugen weder een gewichtig fondament gegrondvest te hebbenwaarop later de bewerkers van het Oorkondenboek zullen voortbouwen. Het hier besproken deel bevat 1487 regesten van oorkonden uit de jaren 1021—1528, het eindpunt door den S. voor het Oorkondenboek gesteld. Hoewel ik veel gevoel voor de redenen, voor deze begrenzing in het Programma bl. 5 aangegeven, spijt het mij toch dat de heer M. niet, even als bij den Catalogus van het archief, het jaar 1577 tot eindpunt gekozen heeft. De S. noemt zijn werk terechtRegesten van het archief der stad Utrecht, want er komt veel in voor, wat niet de stad betreft, maar het Sticht of den bisschop, als wereldlijke of geestelijke overheid. Als bijdrage voor een oorkondenboek van het Sticht is de opname hiervan natuurlijk noodzakelijkdoch men verkrijgt hierdoor het nadeeldat het overzicht van de ontwikkeling van de stad zelf bemoeilijkt wordt Eene split sing der regesten in twee afdeelingen, waarbij in de eerste afdeeling alleen die regesten opgenomen werdendie op de stad zelf betrekking hebben, zoude dit bezwaar ondervangen. Hierdoor zoude het overzicht van het geheel wel eenigszins bemoeilijkt wordendoch dit bezwaar is minder grootdaar de verzameling regestendie niet de stad zelf betreffentoch uit den aard zeer onvolledig is. Behalve van deze bisschoppelijke oorkonden vindt men in deze verza meling ook regesten van waterschappenals een dijkbrief van den Lopi- Terloops wil ik aanstippen dat in de Universiteits-bibliotheek alhier als buizenleiding voor het warme water de bovengemelde stangen langs de kasten zijn benuttigd. Regesten van het archief der stad Utrecht, BEWERKT DOOR MR. S. HüLLER Fz. I) Onder de bisschoppelijke oorkonden behooren o.a. velen over vicariën buiten Utrecht, als no 978 (Groningen) en no. 1194 (Vlissingen). Op plaatsen buiten het Nedersticht hebben o.a. betrekking no. 164, (Kampen), 168 (Gelre), 198 (bisschoppelijke jurisdictie in Friesland), 559 (zoen Groningen), 755 en 756 (verbond Cuilemburg en Buren), 980 (Hulst), 986 (Geervliet).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1896 | | pagina 10