6 titularis werd benoemd en het archief dus aan zich zelf overgelaten. Gelukkig zal dit gevaar worden geneutraliseerd door de omstandigheid, dat menig candidaat-archivaris zich wel voor een tijd zal willen wijden aan een klein archief tegen kleine bezoldiging, met de bedoeling, prak tische bekwaamheden te verwervenin de hoopdat deze hem later te pas zullen komen als hij voor beter bezoldigde archiefbetrekkingen solli citeert. Maar dit neemt niet weg, dat het bovengenoemde bezwaar blijft bestaan en ik voorzichtig meende te doenvoorloopig op deze questie niet dieper in te gaan. Waarom ik ook het Nederlandsch-Indische archiefwezen in mijne stelling opneem Om de eenvoudige redendat er geen enkel motief mij is te binnen gekomen, waarom ik dit zou buitensluiten, 't Is waar, bij een regeling zal het zijne bezwaren hebbendezen tak van staatsdienst in éen adem te noemen met het archiefwezen van het Rijk in Europa, maar daar hier niet ingegaan wordt op den modus quomaar alleen de wenschelijkheid wordt uitgesproken, behoeft dit geen reden te zijn, het Ned. Ind. archiefwezen hier niet op te nemen. Wat stelling II betreft, ik kan hieromtrent zeer kort zijn. De voordeelen eener academische opleiding behoeven hier niet te worden uiteengezet. Maar aan den anderen kant heeft de praktijk geleerd, dat ook mannen, welke die opleiding niet hebben gehad, berekend zijn voor het vervullen eener wetenschappelijke betrekking bij het archiefwezen. Vandaar dat men hen, welke niet aan de Universiteit zijn gevormd, niet moet trachten buiten te sluitenwaar zij hebben getoondde bekwaam heden te bezitten, welke voor een candidaat-archivaris worden geëischt. Ook over de derde mijner stellingen behoeft niet breed te worden uitgeweid. Ik doe het best, door voorbeelden mijne bedoeling te verdui delijken. Men mag gerust aannemendat onder de vereischten zal worden opgenomen voldoende bekendheid der candidaten met onze vaderlandsche geschiedenis. Nu zou het geheel onnoodig wezen, aan hen, welke doctor zijn in de Nederlaudsche letteren of een middelbare acte in de geschie denis bezitten, nog eens blijken van bekwaamheid te vragen in de vader landsche geschiedeniswaar zij zich aanmelden tot het verkrijgen van een brevet van geschiktheid voor een plaats als wetenschappelijk ambtenaar bij ons archiefwezen. Iets dergelijks is het geval met hen, die het eind examen b.v. eener Hoogere Burgerschool hebben afgelegd ten opzichte van vermoedelijk te vorderen voldoende bekendheid met het bekende trio moderne talen. Natuurlijk kunnen de voorbeelden nog in grooter getale worden vermeerderd. Het spreekt wel van zelf, dat deze vrijstel lingen zeer nauwkeurig moeten worden omschreven, opdat van eenig misbruik geen sprake kunne zijn en alleen het doel, beperking van noodeloozen omslag, moeite, kosten misschien, worde bereikt. 7 Natuurlijk zal deze omschrijving nog nauwkeuriger dienen te zijn bij de vrijstellingen op grond van testimonia en toch meen ik hier ook bepaaldelijk die vrijstellingen te moeten bepleiten. Om bij het voorbeeld der Vaderlandsche geschiedenis te blijven: gesteld een doctor in de staatswetenschap heeft gevolgd colleges van een hoogleeraar in de vader landsche geschiedenis, dan zal veel te zeggen vallen voor een vrijstelling ten zijnen behoeve wat dit vak betreft, indien genoemde hoogleeraar hem een testimonium uitreikt, dat hij met in dit opzicht voldoende resul taten die colleges heeft gevolgd. Iets dergelijks zou kunnen plaats hebben met b.v. de colleges in het oude vaderlandsche recht. Ik zou nog iets verder durven gaan. Een voorbeeld! Misschien komt onder de eventueel te bepalen vereischten voor kennis der diploma tiek. Zou, zoolang aan onze Universiteiten in dit vak van studie niet officiëel onderwijs wordt gegeven, een testimonium, door een der (rijks-?) archivarissen uitgereikt aan een aspirant-candidaatmisschien niet in de plaats kunnen treden van een verder onderzoek naar zijn bekwaamheden op dit punt? Zeer zeker zou dit het geval kunnen zijn bij het beoor- deelen van der candidaten bekwaamheden in het lezen van oud schrift. Maar ten opzichte mijner derde stelling erken ik, dat bezwaren zich kunnen voordoen, welke zullen noodzaken, hoogst voorzichtig te zijn bij het doen van stappen in die richting. Yandaar de ruime bewoordingen, waarin ik die stelliüg heb trachten te formuleeren. Trouwens met het opwerpen mijner theses heb ik slechts ten doel, te bevorderen dat onze vereeniging -zich in 't algemeen en slechts over het beginsel uitspreke. Te discussiëeren over bijzonderheden schijnt mij ik herhaal het minder wenschelijk. J. E. IIeeres. Boekbespreking. Derde aflevering. Al weder heb ik in deze aflevering van het Archievenblad de ver schijning van eene aflevering van het Oorkondenboek aan te kondigen. Dit nieuwe stuk bevat ongeveer 140 akten uit de jaren 13351360 en is versierd met twee platen, die afbeeldingen van de zegels der stad Appingedam en van verschillende Groninger landschappen brengen. Uit den aard der zaak is hetgeen over de beide eerste afleveringen is opge merkt, ook op deze toepasselijk. Men ziet, hoe de bewerkers ook voor dit gedeelte geene moeite hebben gespaard om het Oorkondenboek zoo volledig mogelijk te maken. Ook aan het familiearchief Hora Siccama, OORKONDENBOEK VAK GRONINGEN EN DRENTHE.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1896 | | pagina 9