4
krachtens die bepalingen dient (volgens strikt te omschrijven regelen)
rekening te worden gehouden met diploma's van met een ander doel goed
afgelegde examens en met testimonia.
TOELICHTING.
De grondslag van de eerste mijner stellingen is de noodzakelijkheid
waarborgen te bezitten, dat slechts geschikte personen tot een weten
schappelijke betrekking bij ons archiefwezen worden toegelaten. Het
klinkt eenigszins vreemd, deze stelling te verdedigen in een vergadering
als onze jaarlijksclie bijeenkomst, bestaande geheel uit mannen, welke
aan een dergelijke regeling nooit zijn onderworpen geweest. Maar deze
omstandigheid bewijst natuurlijk niets tegen de stelling zelve. Zij kan
dan ook verder onbesproken worden gelaten.
Yerder pleit vóór haar, dat, worden dergelijke bepalingen gemaakt,
de mogelijkheid wordt afgesneden tot sollicitatiën van geheel onbevoegde
personen, van timmermans, aannemers, gepasporteerde onderofficieren,
boekbinders, inspecteurs van politie, die wel eens zijn voorgekomen op
het lijstje der „gegadigden". Belachelijk! natuurlijk, maar toch een bewijs
hoe hoog onze wetenschap in de schatting van het publiek eenige jaren
geleden stond, misschien nog staat, aangeschreven. „Bij het publiek?"
hoor ik vragen. „Wat kan dat toch eigenlijk schelen?" Oppervlakkig
beschouwd, schijnt die vraag gewettigd en is een odi profanum vulgus
op zijn plaats, maar bij nadenken niet. Immers de positie der archiva-
varissen iszoo goed als die van ieder ander ambtenaarwel degelijk mede
afhankelijk van de waardeering, die zij ondervindt bij het hochgeneigten
Publikum. Meer dan dat, juist een deel van het „publiek", raadsleden,
leden van de Tweede Kamer, enz. kunnen invloed, beslissenden invloed
op die positie uitoefenen. Ja, sommigen van hen moeten dit doen bij
het vervullen van vacatures enz.ook al weten zij geen tittel of jota af
van de eischen, welke de betrekking van archivaris stelt aan hem die
haar bekleedt. Zijn nu de vereischten omschreven, noodig voor hen
welke naar een archivarisplaats willen dingen, dan loopen de genoemde
autoriteiten minder gevaar van het doen van een minder goede keuze en
is aan het verdere publiek een middel tot vergelijking aan de hand gedaan
met andere categorieën ambtenaren. En het lijdt geen twijfel, of die
vergelijking zal gunstig uitvallen voor de archivarissen, wanneer het
publiek ziet, welke vereischten gesteld worden voor hen, die een plaats
vragen in hunne gelederen.
Een ander voordeel nog zal moeten volgenindien de beginselen
in stelling 1 neergelegd, in bindende bepalingen worden omgezet. De
regeering van rijk en gemeenten zal dan verplicht zijn, met de vereischten,
door haar voor een archivarisbetrekking gesteld, rekening te houden ook
5
bij het regelen der bezoldigingen aan die betrekking verbonden. Zij zal
moeten doen ophouden het zonderlinge en ontmoedigende verschijnsel, dat
de werkzaamheden van een archivaris over 't algemeen zooveel lager worden
gehonoreerd dan andere werkzaamheden, die daarmede kunnen worden verge
leken. Zij zal dat moeten doenomdat dan geen personen zich zullen hunnen
aanmeldenwelke een archivarisbetrekking ambiëerenalleen omdat zij
een baantje zoeken. Zij zal nooit bij het vervullen van archivarisbetrek
kingen de questie van vraag en aanbod kunnen overwegen. Zij zal dan
slechts hebben te zeggendeze werkzaamheden vorder ik van een archi
varis de goede vervulling daarvan is mij dit waardvoor eenige zekerheid
van een goede vervulling stel ik vooraf deze eischen. Buitengesloten zal
dan zijn de mogelijkheiddat een of andere zuinige autoriteit bezuinigen
gaat op de bezoldiging van archiefambtenarenomdat hij gegronde hoop
heeft, dat er toch wel sollicitanten zullen komen opdagen, daar immers
geen blijken van bekwaamheden in een bepaalde richting worden vereisclit
in hen, die naar een dergelijke betrekking dingen.
Nog een paar opmerkingen ten opzichte van de eerste mijner theses.
In de eerste plaats heeft het woordwetenschappelijke (betrekking)" een
korte toelichting noodig. Ik wensch hierdoor in dit verband uit te sluiten
die beambten, wier voornaamste bezigheden een niet wetenschappelijk
karakter dragen, b.v. klerken, enz. De uitwerking van dit denkbeeld
zal natuurlijk in de eventuëel vast te stellen voorschriften dienen te ge
schieden. Trouwens hierin zullen meer vraagpunten aan de orde komen.
Zóó de quaestie omtrent volontairs: zullen deze, indien zij hier of daar
plaatsing kunnen vindenvooraf moeten voldoen aan de in deze stellingen
bedoelde vereischtenof zal integendeel de gelegenheid moeten worden
geschonken aan hendie lust in 't archiefwezen gevoelenom b.v. de in
stelling 3 bedoelde testimonia gedurende een volontairschap machtig te
worden
Een belangrijker vraagpunt roer ik ter loops aan door de toevoeging
van het, trouwens tusschen haakjes geplaatste en met een vraagteeken
voorziene, woordje „rijks?" aan het woord „archiefwezen". Wensch ik
het gemeentelijke archiefwezen van mijne stelling uit to sluiten? Natuurlijk
allerminst. Immers daar zullen bepalingen als die ik bedoel veel meer
noodig zijn dan bij het rijksarchiefwezen. Maar er is daarbij toch een
groot bezwaar. Kleine gemeenten toch hunnen geene bezoldigingen
beschikbaar stellen voor een archivaris, die eenigermate verband houden
met de vereischten voor een dergelijken titularis, welke het gevolg zouden
moeten zijn van de door mij gewenschte bepalingen. Indien nu de ge
meenten eens gedwongen waren te kiezen tusschen of het benoemen van
geen archivaris of het benoemen van een deskundige die voldaan had
aan de bedoelde vereischten, dan zou het dikwijls kunnen, misschien met
het oog op den toestand der kas moeten gebeuren, dat geen dergelijke