Men ziet het uit de lange reekszoo even opgenoemdook op dit
gebied heeft mr. H. O. Feith gewerkt, zoo lang het dag voor
hem was. Zelfs in het afgeloopen jaar verscheen nog een kleine
bijdrage van den tachtigjarige in den Groningschen Volksalmanak.
En niettegenstaande zijn' afnemende gezondheid bleef hij tot het
einde belangstellen in den wetenschappelijken arbeid, aan welke hij
zijn leven had gewijd, al werd deze op andere wijze opgevat en
uitgevoerd door de jongerendie na hem kwamen dan waarop
hij zelf hem placht te verrichten. Niet zonder een zeker gevoel
van dankbaarheid vermelden wij dan ook, dat toen in 1891 de
Vereeniging van Archivarissen werd opgericht, hij onmiddellijk
tot haar toetrad, en al nam hij zelf geen werkzaam aandeel meer
in haar faits et gestes, toch levendige belangstelling in haar
lotgevallen bleef betoonen. Zelfs toen hij in 1892 zijn ambt
overgaf aan zijn' zoon mr. J. A. Feith en in dezen zeker den
meest gewenschten opvolger vondbrak hij den band met de
Vereeniging niet af, maar bleef als buitengewoon lid tot haar in
betrekking. Een eer voor ons, maar ook een teeken van een
ruimen blik en een blijk van onbevooroordeeldheid; wantal ging hij
niet altijd met de nieuwere opvattingen mede, hij verwierp ze
toch niet of keurde ze niet af, alleen omdat ze nieuw waren.
Overzien wij nog eens den levensloop van den man, in het
bovenstaande kort geschetst, dan mogen wij menschelijkerwijs
spreken van een gelukkige. Zeker ook voor hem had het leven
moeilijke oogenblikkenook hij liad den last te dragenaan wien
geen onzer ontkomt. Zijne echtgenoote stierf eenige jaren geleden
evenzoo een zoon; een dochter werd eenige maanden vóór hem
grafwaarts gedragen.
Maar niettemin meenen wij dat woord te mogen gebruiken.
En zeker was het een werkzaam en welbesteed leven, waarin
ooken dit is niet aller deelwaardeering en erkenning van zijn'
noesten arbeid en den schat zijner wetenschap niet ontbraken. Ook
al willen wij het bewijs daarvan in het lidmaatschap van ver
schillende geleerde genootschappen nu niet zoo hoog aanslaan,
al meenen wij zelfsdat een koninklijke onderscheidingzij het
dan een aangenaam blijk, nog niet altijd geeft een juisten maat-
67
staf, het ridderkruis der Orde van den Nederlandscheu Leeuw
in 1861 aan Feith verleend, was zoo ergens hier op zijne plaats.
Immers het Virtus nobilitat was het juiste signalement van
zijn geheele wezen.
Assen, Nov. 1895. SEERP GRATAMA.