Mr. J. E. Heeres.
76
Waarom niet liever eenvoudig verklaardDe Paaschstijl kan hier niet
gebezigd zijn, omdat Yrijdag na Resurrectie Domini, d. i. na 27 Maart, in het
jaar, aanvangende met Paschen 1308, niet voorkomt? De zaak was
dan, geloof ik, duidelijk geweest.
Zoo is in de nrs. 284 —306 terecht aangenomen, dat de stad Kampen
den Kerststijl volgde, maar ware het niet wenschelijk geweest daarbij te
verwijzen naar de Handelingen der Maatschappij van Letterkundewaarin
prof. Fockema Andreae dit voor het eerst en wel juist met gebruik
making van de hier afgedrukte stukken heeft aangetoond (1892-1893
p. 98 en 99)? Een ander voorbeeld ontleen ik aan nr. 269. tiet stuk
is gedateerd van „IIII Idus pontificatus nostri anno quinto"', de aanwijzing
der maand is dus uitgevallen. Nu bemerkt men zonder veel moeite,
dat het stuk van denzelfden datum is als de nrs. 270 en 271, en dat
dus „Maji" uitgevallen is Maar had dit niet aangeteekend moeten
worden? Nog vestig ik hier de aandacht op nr. 181, het welbekende
diploom van Koning (niet Keizer) Rudolf Iwaarbij Friesland aan
Reinald van Gelder geschonken wordt. Als geraadpleegde handschriften
worden twee registers (A en B) uit het Geldersche archief aangehaald,
die beiden aan het stuk den datum 31 Juli 1290 toekennen. Later is
dit privilege door Koning Albert I bevestigdook dat stuk (nr. 204) is
in de beide vermelde registers afgeschrevenen naar die afschriften hier
uitgegeven. In de copieën van den confirmatiebrief wordt het privilege
van Rudolf echter van 29 Juli 1290 gedateerd. Nu zijn er misschien
zeer goede redenen, waarom de bewerkers aan den datum in het afschrift
van den confirmatiebrief de voorkeur geven boven den datum in het
afschrift van het privilege zelf, maar de lezer verneemt in de plaats van
die gronden alleen deze apodictische mededeeling: „Nijhoff stelt den
datum verkeerdelijk op 31 Juli ten gevolge van eene fout in de beide
afschriften in de registers A en B. Ygl. de bevestiging door Keizer
Albrecht van 25 April 1299."
Ook deze aflevering is weder versierd met eene plaat, die de afbeelding
van vier zegels bevat. Een volgend maal zullen wij nu, hoop ik, eene
afbeelding van het zegel van Westerwolde ontvangen, om ons met eigene
oogen te kunnen overtuigendat het niet een knielenden bisschop maar
eene schoof korenaren (zie nr. 251) vertoont.
Middelburg, Juli 1895. R. FRUIN Th.Az.
Literatuurkroniek
door
(Schrijvers en uitgevers, die werken in dit tijdschrift wenschen bespro
ken te zien, gelieven ze te zenden aan de redactie.)
77
[W. R. Yeder. Yerslag over het] Archief [der gemeente Amsterdam
over 1894, uitgebracht aan den Gemeenteraad] [Overdruk uit het Gemeen
teverslag.] (8°). 4 bldzz.
De werkzaamheden waren „hoofdzakelijk gewijd aan het Nieuw-
archief op het Raadhuis en wel aan de omvangrijkste der Centrale
afdeelingenn.l. die van Algemeene Zaken." („Verwijdering van
overbodig wit papier en apostillen uit de stukkenmet overschrij
ving der betreffende aanteekeningen daarop gesteld." Dit leidt tot
beperking in den omvang der stukken en behoedt voor het gevaar,
dat op den duur eene opruiming zal moeten plaats hebben „gelijk er
eene in het laatst der vorige en het begin dezer eeuw heeft plaats
gehadtoenonder den drang van analoge omstandigheden onher
stelbare verliezen aan de stedelijke archieven zijn toegebracht."
Men kwam van 1813 1873). Verder loopende zaken. Het
beheer der „administratieve en rechtsgeleerde bibliotheek van het
Raadhuis" werd aan den archiefdienst onttrokken. De volontair
Yoortman vertrok.
Het Oud-archief werd evenals in 1873 wederom toegankelijk
gesteld slechts 3 maal 's weeks van 1012 uur. Deze regeling
maakte mogelijk, dat in den voor het Oud-archief nog beschikbaar
gebleven tijd nog iets kon worden gedaan „voor eene betere regeling
van dit gedeelte van het archief (klappers op de Registers der
vroedschap-resoluties aangevuld klappers op de huwelijksaanteeke-
ningregisters van de Puy; beschrijving der Schepenbrieven betref
fende Kloostersbijzondere godshuizen en gildende Catalogus
van het crimineel gedeelte van het rechterlijk archief kwam ge
reed, die van het Civiele gedeelte vorderde „een goed eind"; enz.
„"Waar het gold wetenschappelijk onderzoek werd steeds zooveel
doenbaar iedere gelegenheid bevorderd". Onderzoekingen voor de
gemeente en voor aanvragen van particulieren kostten veel tijd.
Verder ordende de volontair Dr. J. C. Breen „de vele missiven
aan Burgemeesters en Regeerders der Stad."
Ik lees hieruit althans, dat die fout in de afschriften van nr. 181 gemaakt isbedoelen
de bewerkers echter soms nr. 182?
Op bldz. 94 van den jaargang 1894/5 van ons tijdschrift werd op gezag van Be Amster
dammer medegedeeld, dat de burgemeester van Amsterdam op eenige opmerkingen van het raadslid
Van Hall bij gelegenheid van de behandeling der begrooting voor 1895 zoude geantwoord hebben,
„dat het stedelijk archief niet door belangrijkheid uitmunt."
Daarop opmerkzaam gemaakt, benut ik deze gelegenheid, om den lezers van ons tijdschrift mede
te deelen, dat de burgemeester van Arasterdam zich volstrekt niet geringschattend over het archief
zijner gemeente heeft uitgelaten. Hij sprak alleen vergelijkenderwijs. De zaak droeg zich aldus
toe. De heer Van Hall had vergelijkingen gemaakt tusschcn andere archiefverslagen, speciaal dat
der gemeente Utrecht, subsidiair ook dat van Leiden, en dat van Amsterdam en geconstateerd,
dat het laatste veel kleiner van omvang was, dan de andere. Hierop antwoordde de heer Vening
Meinesz (ik volg het officieel verslag der Raadzitting van 25 Oct. '94) „Wat aangaat bet verslag
over het archief, dat is eene zaak die op verschillende wijze kan worden behandeld. Heeft men
te doen met een zeer oud archief, dat nog weinig geëxploiteerd is en waarvan verscheidene stuk
ken nimmer de aandacht hebben getrokken, dan is het zeer raadzaam een uitvoerig verslag te geven.
Dat echter het Amsterdamsche archief kan gerekend worden onder de Archieven, welke door belangrijke,
weinig bekende bescheiden uitmunten, en in dat opzicht gelijkstaat met de Utrechtsehe en Leidsche, zal
wel niemand kunnen beweren." J. E. H.