6 maar geen vaste bestemming kon krijgen want alweer werd het over gebracht en nu naar het Hotel d'Harcourt in de rue de l'Université. Tegelijk (1798) stelde men eene nieuwe instructie voor de werkzaamheden aan het historisch archief vast. Hoewel het niet bepaald gezegd wordt, zoo zullen en de verplaatsing en de nieuwe instructie noodzakelijk geworden zijn door het verbazend aan groeien der stukken over de vele veldtochten der revolutiejaren, welke meer ruimte en meer werkkrachten vereischten. In 1800 werd de directie van het depót van oorlog belast met het maken van uittreksels der historische documentendeze moesten eerst chronologisch en vervolgens inhoudsgewijze gerangschikt worden met eene afzonderlijke aanduiding der belangrijkheid van elk stuk. Een algemeen repertorium zou dan een beknopt overzicht geven van alle stukken welke in het depót berustten. Yoor deze werkzaamheden werden nog 9 officieren bij het depót geplaatst. Later werd de gewichtige en zoo noodzakelijke bepaling aan deze instructie toegevoegddat allo papieren van generaals bij hun overlijden moesten worden verzegeldom de stukken welke van staatsbelang waren in het depót van oorlog te kunnen plaatsen. Nog eens en nu in 1817 werd het depót van oorlog verplaatst naar het hotel de Noailles. Daar werd bet tot een eenvoudig bureau, een onderdeel van de 3e afdeeling van het ministerie teruggebracht. Wel werden in 1819 door den toenmaligen minister van oorlog krach tige maatregelen genomen om orde en regelmaat in de steeds aangroeiende massa documenten te brengen, wel werden 28 officieren tijdelijk aan het bureau gedetacheerd om de stukken te excerpeeren, en volgens de datums te rangschikken, doch het was 1822 aleer het archief weder als afzonderlijk depót van oorlog hersteld werd. Men verdeelde het toen in afdeelingen welke in 1831 acht, later slechts 5 in getal waren. In het begin van 1830 verscheen het memoriaal van het depót van oorlog, ten einde aan de krijgshistorische studiën meerdere bekendheid te geven, door overzichten van de voornaamste werken en stukken op krijgsgeschiedkundig gebied te publiceeren. Het jaar 1834 was getuige van eene drukke werkzaamheid in alle afdeelingen van het krijgsarchief. Tal van officieren werden door den generaal Pelet aangewezen om de militaire mémoires van den luitenant- generaal De Vault af te werken, en wel geheel naar de door hem gevolgde methode. Te betreuren bleef het echter, dat de officieren van den generalen staf, welke bij het depót gedetacheerd werden, zoo dikwijls hunnen arbeid door andere werkzaamheden zagen vervangen, en bovendien slechts tijdelijk werkten. Het vaste personeel bestond toen uit een kolonel van den generalen 7 staf als chef en 6 hoofdofficieren van den staf aan hem toegevoegd. Een gepensioneerd kolonel van den staf was bewaarder van het archief, terwijl 6 ambtenaren aan de historische afdeeling verbonden waren, waar van 1 den titel van translateur droeg. Van 1843 1850 geraakte het depót van oorlog zeer in verval, zelfs de naam verdwijnt, en het personeel verricht geheel bijzondere werkzaam heden voor den minister. In 1850 echter benoemde men weder eens eene commissie om den toe stand van het geheele depót van oorlog na te gaan en daarna de ver schillende seriën van het nieuw-archief te doen inventariseeren. Datzelfde depót werd in 1852 het 6e der zeven directiën van oorlog met 2 afdeelingen: eene voor landmeten en terreinleer, de ander voor geschiedenis en archiefwezen. Aan die 2e afdeeling, waarover de chef van den generalen staf het beheer had, was maar een officier een luitenant-kolonel vast verbonden. De laatste wijziging welke tot op heden van kracht is gebleven, had plaats in 1871 toen men van het vroegere depót één bureau maakte waartoe het archief behoorde, en welk bureau een onderafdeeling werd der eerste directie van het kabinet des ministers. Het gedeelte nieuw-archief geheeten, bevatte 3500 dossiers en 7000 registers, welke dagelijks toenemen. Onder meer vindt men er de stukken over oefeningskampen van 1683 1870, de rogimentsgeschiedenissen en de krijgsgeschiedkundige mémoires van Lodewijk XIV en LodewijkXV, welke van groote waarde zoowel voor Frankrijk als voor ons land zijn. De volgende stukken ook voor onze krijgsgeschiedenis van belang treft men in het nieuw-archief aan Camps sur les cötes (camp de Nimègue devenu armée de Hanovre et camp d' Utrecht 1803—1805). Lettres des maréchaux Moncey, Bernadotte, Bessieres, Oudinot etc. sur le corps d' observation en Holland (18091810). Expédition de Belgique et siége d' Anvers (18311832). Zij, die vergunning van den minister van oorlog hebben, kunnen 2 dagen in de week op het archiefwerken, doch destukken, welke na 1851 opgemaakt zijn, mogen niet ter bestudeering verstrekt worden. Behalve dit historisch archief bezit het ministerie van oorlog ook een administratief. Dit bestaat uit veertien seriën, en is eveneens zeer belangrijk voor de geschiedenis van Frankrijk en zijn leger. Men vindt er 32000 registers, 45000 dossiers, 1200 liassen en meer dan 400.000 bundels pensioenlijsten. Het publiek heeft tot dit archief geen toegang, hoewel het wat oudheid en geschiedkundige waarde betreft gelijk staat met het historisch archief. Ten slotte mag niet onvermeld blijven, dat het depót van oorlog eenen

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1894 | | pagina 8