32
vóórdat onze véreeniging zelfs bestondlaat staan de kwestie van rege
ling van archieven aan de orde was De heer Singels zette nu den
arbeid voort en zond mij bij gedeelten zijne kopij om die na te gaan en
zoo noodig met het door mij bewerkte in overeenstemming te brengen,
en ziedaar waartoe mijne medewerking, die in de voorrede van het werk
wel wat breed is uitgemetenzich bepaalde. Ook dit werk was al vrij
geruimen tijd geleden in manuscript gereedja was wellicht al ter perse,
voordat er in de vergadering onzer vereeniging over de verschillende
stelsels één woord gesproken was, en met deze mededeeling zal wel het
raadsel zijn opgelost, dat ik, die, ook door het in de vergaderingen be
handelde, meer en meer aanhanger van het nieuwe stelsel geworden ben,
op geenerlei wijze opponeerde en toch mijn naam aan een naar oude
wijze bewerkten inventaris verbonden zag. Nu is 'twaar, daarvan had
iets moeten blijken in de voorrede of inleiding tot het werken dat zou
ook wel gebeurd zijn, wanneer ik die voorrede mee had helpen stellen,
doch dit laatste is niet geschiedwat mij om meer dan ééne reden spijt.
Ik kreeg het werk na het aandeeldat ik in de onderlinge vergelijking
der regesten genomen had, kant en klaar thuis, en toen was er natuur
lijk niets meer aan te veranderen.
Mochten nu deze mededeelingen uwe opinie over de houding van den
heer Singels en mij in deze zaak hebben gewijzigddan zult ge mij
zeker wel het genoegen willen doendaarvan aan de lezers van het
Archievenblad met een enkel woord te doen blijken. Intusschen blijf ik
met vriendelijke groeten als steeds
t. t.
Antwoord van Mr. R. Fruin Th.Azn aan Mr. A. Teltisg.
Utrecht, 12 Maart 1S94.
Amice
Wanneer hetgeen gij in het bovenstaande schrijven (dat gij mij in de
gelegenheid gesteld hebt in ditzelfde nr te beantwoorden) mededeelt,
vermeld geweest ware in de voorrede van den Leeuwarder inventaris
dan zou ik zeker de laatste alinea mijner beoordeeling van dien inventaris,
die gij in den aanhef van uw brief ter sprake brengt, niet geschreven
hebben, althans u daarin niet hebben betrokken. Uit uwe verklaring
toch zal wel ieder begrijpendat gij geenszins eenig gebrek aan deferentie
tegenover de Yereeniging van Archivarissen hebt bedoeld. Zoo het mij
dus leed doet, dat de verschijning van den Leeuwarder inventaris uheeft
verrast, zoodat gij geene gelegenheid hadt in de voorrede er van uwe
33
veranderde zienswijze aan te roeren, aan de andere zijde verheug ik er
mij in, dat deze omstandigheid u aanleiding heeft gegeven om, uitvoe
riger en nadrukkelijker wellicht dan anders, te verklaren, dat ook gij
de chronologische rangschikking van een archief niet meer verdedigt,
maar een aanhanger van de systematische indeeling geworden zijt Laat
ons hopen, dat zij, die nu nog eene chronologische regeling van de
archieven voorstaan, spoedig uw voorbeeld mogen volgen, en geloof mij
steeds
t. t.
R. Fruin Th.Azn.
Mijnheer de Redacteur
In het eerste nummer van het Ned. Archievenblad verklaarde het
Bestuur onzer Yereeniging dat „anti-critieken in het algemeen zullen
worden geweigerd."
Ik wil niet trachten U tot ontrouw aan die vooropgestelde uitspraak
te verleiden door U eene anti-critiek ter plaatsing aan te bieden op de
beoordeeling van de hand van Mr. Fruin van den Leeuwarder Archief-
Inventaris. Ik acht dit ook niet noodig, vooral om deze reden, dat de
inhoud van die critiek voor het grootste deel voortvloeit uit zijn bezwaar
tegen de in dien Inventaris nog gehuldigde chronologische behandeling.
Graarne wil ik zelfs erkennen datals ik mijn werk nog van meet aan
moest beginnen, ik van het over dat onderwerp in de vergaderingen
onzer Yereeniging verhandelde een dankbaar gebruik zou maken.
Wat ik U bij dezen dan ook alleen verzoek is om onder de toelich
tende missive van Mr. A. Telting ook nog plaats te geven aan eene
enkele opmerking van mijne hand.
Yooraf nog een woord over dat schrijven van Mr. A. Telting. Hij
schreef aldus na met mij in overleg te zijn getreden en ik behoet
dus niet te zeggen dat ik den inhoud daarvan geheel onderschrijf en
mede voor mijne rekening neem. Tot bevestiging van hetgeen hij omtrent
het ontstaan van dien Inventaris meldde voeg ik nog daarbij, dat deze
reeds in het begin van het jaar 1892 was afgewerkt en dat in den loop
van dat jaar met den druk reeds een aanvang was gemaakt. De uitgave
was dus werkelijk anterieur aan de bespreking over de samenstelling van
Inventarissen door de Yereeniging van Archivarissen, en de grief van
Mr. Fruin dat ik daarmee geen rekening hield kan dus door dezen veilig
worden teruggenomen.
Maar nu het punt, waarover ik mij verplicht gevoel eenige nadere
verantwoording te geven.
Mr. Fruin had gewild dat ik in de Inleiding gewezen had op de
geschiedenis, die het ontstaan van dien inventaris heeft gehad. Hij had
A. ÏELTING.