Oh. M. Dozy. 30 dan moet, dunkt mij, de schaal doorslaan naar de zijde van den voornaam en onzen voorouders treft dan alleen het verwijt, dat zij het oudtijds goede stelsel volgehouden hebben ook, toen tot verandering de tijd gekomen was. Ik behoef hier niet te betoogenhoe in de latere middeneeuwen de familienamen meer aanwezig waren dan men uit het weinig gebruiken er van zou opmaken. Menigeen komt herhaaldelijk alleen met den naam zijns vaders als toenaam voor en onverwachts blijkt dat hij een bekende familienaam droeg. Alleen door hem in het alfabeth op zijn voornaam te stellen, komen de nummers der bladzijden, waarop hij voorkomt, aldaar naast elkander te staan. In Oud-Holland gaf ik indertijd een sprekend voorbeeldhoe in dezelfde familie door aanneming van moeders of groot moeders naam, verschillende van's voorkwamen. Het aannemen van vreemde geslachtsnamen was in de 15° en 16° eeuw zeer veelvuldig Het zou dus ook waar een familienaam voorkomt, voor die tijdperken verwarring geven, alleen daarop te alfabetiseeren. Het hier ter sprake gebrachte onderwerp is met het bovenstaande niet uitgeput, ik heb thans alleen op het gewicht er van willen wijzen. Wel licht zal men de gemaakte opmerkingen overbodig achten als te eenvoudig en van zelf sprekende. Zij liggen zeer zeker voor de handzijn mogelijk reeds elders neergeschreven, maar terwijl ten deze overeenstem ming zeer gewenscht is, worden zij, meen ik althans, weinig of niet toe gepast. In dit tijdschrift is immers juist de plaats om over dergelijke punten van archiefregeling van gedachten te wisselen. Boekbespreking. Schrijven van Mr. A. Teltins aan Mr. R. F ruin Th. Azn. Den Haag, 16 Februari 1894. Amice 't Zal u zeker wel niet verwonderen van mij een brief te ontvangen naar aanleiding van uwe recensie van den Leeuwarder Archief-inventaris in het laatste nummer van het Archievenbladen wel in antwoord op het slot daarvan. Want het is inderdaad zonderling en moet op het eerste gezicht een vreemden indruk maken op de leden onzer vereeniging van Archivarissendat twee hunner medeledendie zich nooit tegen de in den laatsten tijd behandelde en aangenomen stellingen betreffende de in ventarisatie van archieven hebben verzet en dus geacht konden worden daarmee in te stemmendebet blijken te zijn aan een werkzoo afwij kende van de vastgestelde principes. Doch dit werk heeft eene geschiedeniszooals ge terecht in het begin 31 uwer bespreking met nadruk mededeeldet, en door die geschiedenis nog nader bekend te maken, hoop ik het gedrag van den heer Singels en mij te kunnen verklaren en rechtvaardigen. Yergun mij die geschiedenis hier min of meer uitvoerig te beschrijven. Toen ik mij in 1882 te Leeuwarden tot gemeentearchivaris zag benoemd, vond ik, nagelaten door den heer Eekhoff, niet alleen een reeds geheel gerangschikt (en dat naar chronologische orde) archief maar ook al een uitvoerigen inventaris van de verschillende daarin opgenomen stukken en deze zelfs tot op het laatste vel afgedrukt en voor uitgave gereed. Ter stond bleek mij echter, dat er van de uitgave van het werk, zooals het daar lagniet kon komen. De opvatting van den heer Eekhoff omtrent hetgeen wel en hetgeen niet in archieven behoort opgenomen te worden, was, op zijn zachtst uitgedrukt, zoo zonderling, de opzet van den inven taris was zoo breed, de wijze van bewerking van regesten was zoozeer afwijkende van de toen in de nieuwste oorkondenboeken gehuldigdedat ik meende den gemeenteraad te moeten adviseeren de uitgave niet te doen plaats hebbenmaar mij eene omwerking van den inventaris op te dragen. Ik zeg eene omwerkingwant ik dacht er op dat oogenblik niet aan een ander systeem van rangschikking der archivalia te gaan aanne men, en dit om zeer natuurlijke redenen. De kwestie, in den laatsten tijd brandend geworden: chronologische of systematische orde, bestond hier toenmaals nog nietten minste alle mij bekende inventarissen waren, als de Leeuwarderchronologisch ingerichten nu is het wel waar, dat ik hier en daar de bezwaren, aan die rangschikking verbonden, moest ge voelen en, zooals op verschillende plaatsen in den inventaris blijkt, ook gevoelde, maar tot een ander systeem kwam ik begrijpelijkerwijze niet, ook omdat, toen eerst flauw, later (te Zwolle) duidelijker het meer wen- schelijke van een systematische behandeling bij mij opkwam, zich daarbij in mijne oogen ook al weer bezwaren en vragen opdeden, die mij, ten minste voor een klein archief als dat van Leeuwarden, afhielden van verandering. Ik wijs alleen maar op de vraag, hoe te handelen met vele oude charters, die niet in een systeem zijn te passen, en de varia die steeds in aanzienlijken getale zullen overblijven, en die dus ten slotte toch naar chronologische volgorde zullen moeten worden beschreven. Hoe het ook zijik zette mij aan den arbeid om den inventaris te wijzigen naar nieuwere behoeften en bracht die omwerking, als ik mij niet vergis, tot het jaar 1495 in gereedheid. Ik vertrok toen naar Zwolle, en de veel besproken inventaris bleef een paar jaar liggen. De heer Singels, na den heer Fontein Tuinhout tot archivaris benoemdvatte het werk weer op, en toen hij mij vroeg of hij op denzelfden voet, als ik dat had gedaan, de zaak zou voortzetten, meende ik dit hem niet te mogen ontraden. Dit alles, en daarop moet ik hier bepaald de aandacht vestigengebeurde een vrij geruimen tijd

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1894 | | pagina 20