16 dan springt het in het oog, dat onder de bedoelde omstandigheden, daar andere bouwstoffen niet aanwezig zijn en niet kunnen worden gebruikt, het nieuwe gebouw in hoofdzaak met het oude zal moeten overeenstem men. Aan de hoofdbalken, die gezamenlijk het geraamte vormen, kan niet worden veranderd. Voor de samenstelling of de reconstructie van het gebouw zijn zij onmisbaar niet alleen, maar zij kunnen ook slechts in den vorm, waarin zij worden aangetroffen voor het beoogde doel wor den aangewend. Iets anders is het met de latten en planken, met welke het gebouw moet worden afgetimmerd. Waar zij nog in hun vroeger verband een geheelen zijwand of zoldering vormen, is het natuurlijk aange wezen ze in hun geheel weder als zoodanig te gebruiken. Doch dikwijls zullen zij in hopelooze verwarring dooreen liggen, soms gebroken en vernield; enkele kunnen geheel zijn weggeraakt. Andere zullen oogmer ken dragen, hoe zij vroeger aan elkaar hebben gepast. Daarvan zal na tuurlijk nog al eens kunnen worden gebruik gemaakt. Kunnen, zeg ik, nood wendig zal het niet zijn. Daarbij vergete men niet, dat aan het object, waarop wij het oog hebbenreeds vroeger door opeenvolgende timmer lieden kan gewerkt zijn, zoowel bij den eersten opbouw als bij daarna beproefde herstellingen. En ten slotte kunnen de eerste werklieden een voudig de bouwstoffen hebben aangesleept en ze zonder meer ter plaatse hebben neergeworpen, al of niet met de bedoeling om later weder orde in de verwarring aan te brengen. Een verwarring, die hun zelve niet zoo lastig zal zijn geweest als hunnen opvolgers, daar zij wisten hoe en waar zij het materiaal hadden bij elkaar gelegd of opgehoopt. Doch laten wij de gelijkenis niet langer voortzetten. Iédere vergelijking gaat mank, wij weten het wel. Maar op één hoogst gewichtig punt doet zij dit zeker veel minder dan de door mr. Fruin gekozene bij zijne uit werking van het in de stelling gezegde. Hij toch doet het voorkomen, alsof wij bij een archief te doen zouden hebben met een natuurlijk ge heel, uit verschillende deelen samengesteld en gevormd volgens eeuwige, onveranderlijke wetten dus als een levend organisme opgegroeidterwijl wij dan toch ten slotte slechts met menschenwork te"doen hebben. En nu zoude mr. Fruin mij kunnen tegenwerpen, dat ook de mensch in zijn doen en laten aan vaste, bepaalde wetten onderworpen is, dat ten slotte zijn wil geheel een product is der op hem werkende omstandigheden, misschien dat de mensch alle zelfbepaling mist. Maar op zoo hoog phi- losophisch terrein volg ik hem niet; want zij zullen het er wel over eens zijn, hoe dan ook over de vraag van den vrijen wil wordt gedacht, dat een dier, zelfs een voorwereldlijk, op andere wijze ontstaat en gevormd wordt dan een tent of schuur. En juist op dit punt heeft een archief zeker meer van de laatste. Nu zoude ik hierbij niet zoo lang zijn blijven stilstaan als mr. Fruin niet juist in verband met zijne vergelijking den indruk had gegeven, dat hij de 17 vroegere ordening als iets min of meer onschendbaars beschouwt, althans als ietsnaar welks herstel, zoo immer mogelijk moet worden gestreefd, en waarvan de bereiking op zich zelve is liet doel, hetwelk den archivaris bij de ordening van een archief voor oogen moet staan. Uit de boven met eenige trekken uitgewerkte vergelijking is op te maken, dat dit naar mijne opvatting het geval niet is. "Wel echter zal de organisatie van het archief, de globale indeeling, hoofdzakelijk bepaald door die stukken en protocollen, welke ik het geraamte van het archief noem, niet te veranderen zijn. En daarom zal in dit opzicht de aard der bescheiden zelve, waaruit wij een geheel moeten samenstellen, medebrengen dat de oorspronkelijke orde worde hersteld. Verandering zoude in dezen dikwijls onmogelijk, in allen gevalle niet wenschelijk zijn. En hier moet ik opkomen tegen een beperkende uitlegging, welke de heer Fruin aan de eerste stelling geeft, maar die zijn particulier eigendom is en moet blijven om de eenvoudige reden, dat zij niet in de bewoor dingen der thesis ligt. Integendeel deze dwingen m. i. tot een veel ruimere. Immers volgens hem zoude ik daarin slechts de „resoluties" hebben bedoeld. Mij is dit niet duidelijk, waar bepaald het woordhan delingen wordt gebruikt. In het ter verdere bestrijding der thesis aangevoerde voorbeeld zoude ik meenen, dat de handeling der jaarsvergadering is het nazien der gemeene- landsrekening en het vaststellen van den uitslag daarvan. Hu behoort het stuk hiervan opgemaakt tot het geraamte, terwijl daaromheen de andere bescheiden moeten worden gegroepeerd. Hoe dit juist wensch ik aan het bijzonder inzicht over te laten. Volstrekt ligt het niet in de bedoe ling noch van de eerste noch van de tweede thesis, en kan daarin even min worden gelezen, dat dit stuk moet worden afgezonderdhet kan met de andere zeer goed bijeen worden bewaard. Dat de thesis scheiding zoude bedoelen is, geloof ik, niets dan een ongerechtvaardigde gevolg trekking van mijn geachten bestrijder. Ik zou er dan ook allerminst voor zijn om de losse bladen, waarop zulke handelingen worden vermeld, uit de dossiers te lichten Toch noem ik niet alle bijbe- hoorende stukken het geraamte, noch serieën van dergelijke stukken, om de eenvoudige reden, dat deze meer zijn en wel, om met het Woordenboek nog eens te spreken, die deelen, met welke de vaste deelen worden omkleed en aangevuld. Bovendien volgde men mr. E's opvatting in dezen, dan zoude er van een archief bij juiste ordening niet veel meer overblijven, daar verreweg de meeste stukken dan tot dergelijke serieën zullen behooren, of daarin zullen kunnen worden ingevoegd. Wat het tweede voorbeeld aangaat. Ook in het daar gestelde, maar volgens mr. Fruin zeiven „noch nicht dagewesen" geval zoude m. i. het oordeel van den archivaris, waren werkelijk deze twee serieën volgehouden als systeem door de vormers of vroegere beheerders van het archief,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1894 | | pagina 13