20 een levensbeginsel voor onze vereeniging acht te zijn, heb ik gemeend op dat punt in de eerste plaats de aandacht te moeten vestigen. Vergun mij, dat ik nu nog even stil sta bij eene andere zaak, bij punt a, het streven naar eene regeling van het archiefwezen hij de wet. Het bevreemdt mij zeer, dat bij de omschrijving van dat punt met geen enkel woord wordt gerept van alinea 2 van het noodlottige artikel 103 der gemeentewet. Er is daarover al zooveel gesproken en geschreven, dat, vooral de vele gemeente-archivarissen het zeker niet anders dan aangenaam zouden gevonden hebbenwanneer de vereenigingde gemeente-archivarissen hebben zeer zeker de meerderheid in de vereeniging, getoond had een open oog te hebben voor hunne belangen. Het is waar, uw geacht college van bestuur zal mij toevoegen, dat in algemeenen zin gesproken ismaar daar het inleidend woord verder slechts spreekt van een voor den wetgever der toekomst uitgebreid veld meen ik daarin iets zoo weinig stelligs te ziendat het mij vergund zij u dit onder de aandacht te brengen. Het zou immers niet de eerste maal zijndat de gemeentewet op zeker punt werd gewijzigd. Zou dan onze vereeniging al niet dadelijk in haar program hebben kunnen spreken van dat gewraakte artikel, in zijn 2e alinea? Immers ja, want bewijzen genoeg zijn bij te brengen waaruit blijkt, dat die wetgeving op verschillende plaatsen het struikel blok is om tot eene goede regeling te komen. Waar de Secretaris volgens de wet de man is, en Burgemeester en Wethouders juist die wet kunnen aangrijpen om te schuilen achter dien titu laris, is het zelfstandig optreden van een archivaris een ondenkbaar iets. Er buiten gelaten of secretarissen al of niet bevoegde personen zijn om het opperbestuur te voeren over een gemeente-archief, blijkt het bovendien dikwerf, dat zij niet allen de wet in hare autocratische onrechtvaardigheid begrijpen of goed interpreteeren. Immers indertijd deed zich, in een vrij belangrijke gemeentewaar een archivaris wasde secretaris tot adjunct- archivaris benoemen, en in eene andere gemeente (niet Delft) werd de secretaris benoemd tot archivaris. Misschien wordt mij geantwoordt, „lees de laatste alinea van punt a, op bladz. 3", maar dan antwoord ik: zeer zeker zal de vereeniging niet met holle phrases of groote woordenbehoeven aan te komen. Het ligt alles zoo voor de hand, dat ieder Minister daaromtrent, in een kleine spanne tijds, zijn voorstel tot wijziging van artikel 103 der ge meentewet, met memorie van toelichting, kan indienen. Aan ons leden der vereeniging is dan de taak opgelegd om den Volksvertegenwoordigers ieder voor zich persoonlijk, tot medegaan gunstig te stemmen. De vereeniging moet echter den eersten stoot geven en er niet lang mede wachten; elk verzuim in deze gepleegd komt tot nadeel der be- 21 langrijke gemeente-archieven. Daarom had ik gehoopt, dat uw college van bestuur, dit voorname onderdeel van eene regeling van het archief wezen bij de wet, hadde voorop gezet. Ik heb hiermede u mijne gedachten geopenbaard; zeer zeker behoef ik u niet de verzekering te geven, dat zij voortvloeien uit waarachtige belangstelling in onze vereenigingwaarvan ik het mij een eer reken lid te zijn, en uit de zucht om haren werkkring in waarheid ten goede te doen komen van het Archiefwezen A. J. SERVAAS VAR ROOIJEN. 's-Gravenhage 21 Februari 1892. Hoewel bij het bestuur het plan bestond het tweede nommer zoo veel mogelijk te doen strekken tot staalkaart van den toekomstigen in houd van het Tijdschrift, heeft de redactie gemeend, vooral met het oog op het p. 2 gezegde het bovenstaand schrijven reeds in dit nommer te moeten opnemen. Zij kan echter niet nalaten twee opmerkingen er op te laten volgen en wel deze: 1°. Ook de beoordeeling van iemands arbeid kan „zakelijk" worden behandeld; en behoeft niet in personaliteiten te vervallen; het droit de réponse zal niet zijn uitgesloten, doch slechts in beperkte mate toegelaten, om onvruchtbaar twistgeschrijf te voorkomen. 2°. "Ware de schrijver in de vergadering van Juni j.l. aanwezig ge weest, dan zou hij hebben bemerkt, dat wijziging van art. 103 Gem. Wet, zeker tot de desiderata onzer vereeniging behoort, en de wenschelijkheid daarvan allerminst uit het oog is verloren. Maar met veel anders komt het op onze wenschenlijst voor. Niet juist scheen het daarom dit zoo bijzonder op den voorgrond te stellen. Daarenboven in ons inleidend woord wordt slechts besproken de wijze, waarop het streven naar een regeling bij de wet zich zoude moeten uiten. Of het overigens raadzaam is voorloopig enkel en alleen naar wijzi ging van bedoelde bepaling te trachten, en zoo ja in welken zin, zijn vrao-en die, als o. i. nog wel der overweging waardig, een onder werp van behandeling op de eerstkomende algemeene vergadering zouden 1 Red» kunnen zijn. OPGAVEN getrokken uit de staatsbegrooting voor 1892 en den daarbij behoorenden uitgewerkten en toelichtenden staat. HOOFDSTUK V VIde Afdeeling. Kunsten en wetenschappen. Art. 148. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren en be dienden bij 's Rijks-archieven te 's Gravenhage f 16250.— Volgens den genoemden staat valt onder dezen post: a. algemeene Rijks-archivaris. f 4000.—

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1892 | | pagina 7