Psychologie en archiefinspectie Dankzij de detachering van DIV-medewerkers vanaf 2008 bij faculteiten, ter ondersteuning van de dossiervorming, worden nieuwe achterstanden voorkomen. Daar niet alle facultaire archieven geïnventariseerd waren toen het budget op was (in 2008), moest het verdere werk binnen de bestaande formatie plaatsvinden. Daarom is het laatste facultaire archief eerst in voorjaar 2011 overgedragen aan het Stadsarchief. Na de inhaalslag bleven er nog genoeg uitdagingen over. Zo is er begonnen met de aanpak van de semi-statische bestuursarchieven 800 m1) in de kluizen van het Maagdenhuis. Aan de hand van het opgestelde Archiefbewerkingsplan is de bewer king van de diverse deelarchieven projectmatig aangepakt. Al deze maatregelen betreffen echter alleen de bestuurlijke archieven. De aanpak van onderzoeks- archieven is nog steeds een witte vlek op de universitaire archiefkaart. Er is geen Basisselectiedocument voor en ook in de vragenlij sten van de Erfgoedinspectie komen deze onderzoeksarchieven niet aan de orde. Naast de lopende zaken en het ontwikkelen van substitutiebeleid, betere voorlichting aan alle UvA medewerkers over het belang van goed archiefbeheer, de invoering van een breed DMS, het bewerkstelligen van een gestructureerde overbrenging van facultaire archieven naar de DIV, het starten met de invoering van digitaal werken binnen de UvA en het opruimen van de papieren archieven in 2013, hoeven de medewerkers van de afdeling DIV voorlopig niet stil te zitten. September 2011 kwam het 'frauduleuze wetenschapsleven' van een Tilburgse hoogleraar sociale psychologie aan het licht. Hij had alles, maar dan ook alles bedacht, schreef hij in zijn autobiografie met de toepasselijke titel Ontsporing "Ik bedacht scholen waar ik onderzoek deed, juffen en meesters met wie ik sprak, lezingen die ik gaf, lessen maatschappijleer waar ik een bijdrage aan leverde, cadeautjes die ik gaf als bedankje voor de medewerking. Ik bedacht vrienden die les gaven, vriendinnen die wetenschapslessen voorbereidden, kennissen die school directeur waren en konden helpen bij het uitvoeren van mijn onderzoeksplannen. Ik bedacht alles en alles bleef geheim. Scholen wilden geen pottenkijkers, want dan kregen ze problemen met de inspectie. Het was allemaal nauwelijks legaal en het moest snel-snel-snel. En ik moest het allemaal zelf doen, want ik was de contact persoon die ze vertrouwden."1 De ironie wil dat de hoogleraar psychologie in zijn egodocument terloops de Onderwijsinspectie noemt, een onder het Ministerie van Onderwijs ressorterende instantie die sinds 1801 de kwaliteit van de Nederlandse scholen toetst.2 Collega wetenschappers die de kwaliteit van het werk - de wetenschappelijke output - van deze hoogleraar hadden willen toetsen, zouden bedrogen uitzijn gekomen, omdat hij niets kon overleggen: de data van zijn onderzoek had hij immers zelf verzonnen (ingevulde vragenlijsten, de ruwe onderzoeksdata, gooide hij weg, was zijn verweer als iemand er om vroeg), en correspondentie (e-mails, brieven) was er nooit gevoerd. Dit geval van wetenschapsfraude werd maandenlang breed uitgemeten in de natio nale en de internationale pers.3 Hoe had het zover kunnen komen? Wie verschuilde zich achter het dubbele masker van briljant wetenschapper en mediapersoonlijk- heid? De golden boy van de psychologie - zoals NRC Handelsblad daags na het uitkomen van de fraude kopte - was maandenlang bijna doorlopend in het nieuws.4 Vanuit de universiteiten van Tilburg, Groningen en Amsterdam - de voormalige broodheren - werden onderzoekscommissies ingesteld om de onderzoeksdata (voor zover die nog aanwezig waren)de wetenschappelijke publicaties en de werkomge ving van de frauderende professor te analyseren. Wat klopte er wel en wat klopte er niet? Hoe ging de frauderende wetenschapper precies te werk? Wat was de onder zoekscultuur waarbinnen deze megafraude kon plaatsvinden? En hoe zou dit soort wetenschapsfraude in de toekomst voorkomen kunnen worden Vanuit het stand- DE PRAKTIJK 94 JACQUES DANE 1 Diederik Stapel, Ontsporing, Amsterdam, 2012, p. 173. De term 'frauduleuze wetenschapsleven' is van Stapel zelf Ontsporingp. 10). 2 Het is overigens de vraag of scholen met de Onderwijsinspectie schermen als er vanuit een universiteit een verzoek wordt gedaan mee te werken aan een onderzoek. Ontwikkelingspsychologen bijvoorbeeld verrichten veel onderzoek op scholen; onderwijzers, leraren en schoolbesturen werken in de regel mee. Het opzetten van een onderzoek op een school vraagt wel veel voorbereiding en een forse tijdsinvestering. 3 Zie bijvoorbeeld: Yudhijit Bhattacharjee, 'The mind of a con man' in The New York Times, 26 april 2013. http://www.nytimes.com/2013/04/28/magazine/diederik-stapels-audacious-academic-fraud. html?pagewanted=all&_r=0 (bezocht op 21 maart 2013). 4 Bart Funnekotter, "'Golden boy" van de psychologie blijkt onderzoeksfraudeur', in NRC Handelsblad, 8 september 2011. 95

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2013 | | pagina 49