Over de drempel
Twintig procent van de Nederlandse bevolking (ouder dan achttien jaar) zegt
wel eens een archief te hebben bezocht, zo blijkt uit een onderzoek uit 2003
(Van Dijken en Stroeker, p. 27). Uitgaande van de bestaande interesse in his
torische informatie (vooral in de eigen woonomgeving), ligt een bereik van
circa vijftig procent in deze bevolkingsgroep binnen de mogelijkheden (Van
Dijken en Stroeker, p. 42). Een belangrijke voorwaarde hiervoor is een zo
volledig mogelijke digitale ontsluiting van de collecties en primaire bronnen
(Van Dijken en Stroeker, p. 45).
"ledereen moet ons weten te vinden"
Mede-auteur Elio Pelzers besloot voorafgaand aan het schrijven van dit artikel
meer bronnen aan te boren over het onderwerp. Hij legde dertien prominenten
binnen en buiten de archiefwereld per e-mail enkele vragen voor over het imago
van archivarissen en archiefinstellingen. Bij de selectie werd gelet op gelijke verde
ling over verschillende categorieën. Onder de genodigden waren directeuren van
musea, archiefinstellingen en koepelorganisaties, politici, ambtenaren en journa
listen. Slechts vier respondenten gaven hun visie, wat doet vermoeden dat het
onderwerp niet erg leeft. Niettemin vormden de reacties interessante feedback.
Volgens oud-Tweede Kamerlid Ad Lansink (CDA) heeft de "buitenwereld geen
negatief imago van archivarissen en archiefinstellingen". Zelf heeft hij een posi
tieve indruk. De oud-politicus maakte voor zijn biografisch en cartografisch
onderzoek "regelmatig" gebruik van archieven en hij kon "via het internet nogal
wat gegevens opsporen". Een verbetering van het imago is wat hem betreft niet
noodzakelijk. "Daar staat tegenover dat de verruiming van kennis over archieven
en archivarissen bij een breed publiek wel van belang is", aldus Lansink. Marijke
Brouwer, directeur van het Nijmeegse Museum Het Valkhof meent dat "mensen
echt geen voorstelling hebben wat er nu wel en niet bewaard wordt [in een archief
red.] en hoe en waarom". Het viel haar op dat tijdens een introductie in het
Regioarchief Nijmegen de deelnemers geen vooroordeel hadden "in de zin van
stoffige boel". Brouwer ziet de archivaris als "een soort schatbewaarder met heel
veel kennis, die ook in staat is om die kennis goed over te dragen". Net als
Lansink vindt ze dat archivarissen er voor moeten zorgen dat hun rol beter
bekend raakt bij het publiek: "Eigenlijk kun je wat bekendheid bij het publiek
betreft archieven vergelijken met musea zo'n 20 jaar geleden. Een select publiek
wist precies wat musea waren en wat ze te bieden hadden, maar voor de meeste
mensen was de drempel te hoog, vooral door onbekendheid met wat musea
te bieden hadden. Een educatie-, marketing- en communicatieoffensief heeft
daar wel verandering in gebracht". Jantje Steenhuis, voorzitter van de
Branchevereniging Archiefinstellingen Nederland (BRAIN) en directeur van het
Gemeentearchief Rotterdam, meent dat "het imago bij het grote publiek bekend
is: muf, suf en duf, anders gezegd stoffig en saai."Ze vindt dat archiefinstellingen
"iets moeten ondernemen" om hun imago te verbeteren. "Ons doel is immers
verbreding en vergroting van het publieksbereik met het achterliggend doel om
meer mensen kennis van het (hun) verleden te laten nemen. Ons doel is ook:
openbaarheid van informatie, een van de fundamenten van de democratie.
MAARTEN BROCK, ANNE HOUK DE JONG, SUSAN KRUIDHOF, ELIO PELZERS ONBEKEND MAAKT ONBEMIND
73