met de gemeentearchieven in de provinciehoofdsteden - omgevormd tot
Regionale Historische Centra en er kwamen steeds meer multidisciplinaire
publieksgerichte erfgoedinstellingen. Taken die vroeger uitsluitend door archief
ambtenaren werden verricht, werden in toenemende mate door anderen en ook
buiten het openbaar archiefwezen uitgevoerd. Klassieke inventarissen werden niet
meer door archivarissen in het openbaar archiefwezen gemaakt, maar door archi
varissen van de Centrale Archief Selectiedienst en bedrijven als DOXIS.
Archiefdiensten onderzochten de mogelijkheden om het beheer en de ontsluiting
van archieven uit te besteden.9
In 2008 constateerde archiefinspecteur Marianne Loef in een beschouwing over
de toekomst van het archiefwezen, dat het archiefwezen versnipperd, kleinschalig
en zwak was. In hetzelfde jaar stelde BRAIN in zijn beginselprogramma vast, dat
het archiefwezen of de archiefsector als samenstel van gelijksoortige instellingen
met een en dezelfde hoofdtaak eigenlijk niet meer bestond.10 Over de vraag of dat
goed was of slecht liepen de meningen onder archivarissen uiteen. Vanuit het
gezichtspunt van de kwaliteit van de archiefvorming en het archiefbeheer bij over
heden werd meer samenhang en sturing bepleit; wie het oog had laten vallen op
het cultureel erfgoed opteerde eerder voor een minimalistisch model, waarin
archiefdiensten volop de gelegenheid hadden om deel te nemen aan het maat
schappelijk debat en aan maatschappelijke processen ter bevordering van de inter
actie tussen de maatschappelijke actualiteit en het geconstrueerde verleden.11
De-instititutionalisering
Echt verdwijnen deed het archiefwezen natuurlijk niet, maar het verdween in
ieder geval als de organisatiestructuur voor archivarissen.
De tijd waarin de beroepsgroep zo'n beetje samenviel met het wetenschappelijk
personeel van de openbare archiefdiensten was in 1991 eigenlijk al voorbij. Van
de afgestudeerden van de Rijksarchiefschool kwam in de jaren tachtig nog maar
een minderheid in het openbaar archiefwezen terecht. De rest vond een baan bij
categoriale archiefbeherende instellingen, historische documentatie-instellingen
en musea en in de documentaire informatievoorziening, waar ze dikwijls al werk
zaam waren voor ze aan de opleiding begonnen. In het openbaar archiefwezen
waren de vacatures toen al schaars. Toen de archiefopleidingen in 1997 werden
ingepast in de informatieopleidingen van de Universiteit en de Hogeschool van
Amsterdam kwam in die situatie geen verandering. Een groot deel van de afgestu
deerden kwamen bij overheden en bedrijven in het records management terecht,
terwijl in het archiefwezen niet zelden archivarissen door pr- en marketingmede
werkers, museumconservatoren IT-ers en historici werden vervangen. Op vacatu
res voor archivarissen kwamen maar weinig pas afgestudeerde archivarissen af.
Ze werden nog niet in groten getale opgeleid, maar konden elders ook meer ver
dienen. Inmiddels werken de meeste archivarissen naast en met andere professio
nals, zowel in als buiten het archiefwezen. Zij hebben nu ook steeds meer emplooi
gevonden in instellingen die archiefbeheer niet als hoofdtaak hebben en in maat
schappelijke sectoren waar ze vroeger ontbraken.
THEO THOMASSEN ONTTAKELING OF MODERNISERING?
9 Jolize J.R. Lauterbach en Inge C. van der Vlies, Uitbesteding van archiefwettelijke werkzaamheden,
Amsterdam 2006.
10 Archievenblad, 112 (2008) okt., 30; 'De bindende kracht van BRAIN. Beleidsplan 2008-2009':
http://www.archiefbrain.nl/vereniging.php?subnav=2&pagina_id=2.
11 'Het archiefbestel: over de bomen en het bos', Archievenblad, 113 (2009) nr. 1, 26-29.
309