Ook in de cultuursector werden overheidsorganen verzelfstandigd of anderszins op afstand geplaatst. De overheid kreeg een meer zakelijke relatie met de sector. Ze stuurde niet meer op het proces, maar op het product en ging zich in haar bemoeienis met de sector vooral op de cultuurproducerende instellingen richten. Diensten die door deze instellingen werden geleverd werden hergedefinieerd als producten: afzonderlijke eenheden output die op een min of meer gestandaardi seerde manier konden worden geproduceerd en gemeten.8 Burgers moesten als consumenten die diensten op basis van de gebruikswaarde gaan waarderen. Men zag professionals liever als arbeiders in loondienst met een specifieke deskundig heid dan als de experts die hun diensten toevallig in loondienst verleenden. In het nieuwe sturingsmodel werd in het erfgoedveld de relatie tussen overheid en sector gedefinieerd in termen van een subsidie- of bekostigingsrelatie. De (rijks) overheid ging de erfgoedinstellingen betalen voor de uitvoering van opdrachtta- ken (direct gericht op de productie van cultuur) en besteltaken (gericht op de infrastructuur van de sector). Overheid en cultuurproducerende instellingen zouden zich zo als opdrachtgever en opdrachtnemers kunnen gedragen. De over heid moest zaken doen met de afzonderlijke instellingen of met hun branche organisaties; organisaties van beroepsbeoefenaren spelen in deze verhouding nauwelijks een rol. In het records management zijn de organisaties van beroepsbeoefenaren nooit een machtsfactor van betekenis geweest. De relatie tussen overheidsorganen en bedrijven enerzijds en records managers anderzijds is een relatie tussen politiek verantwoordelijken en ambtenaren of tussen werkgevers en werknemers. Medewerkers oefenen eerder invloed uit via ondernemingsraden en vakbonden dan via beroepsorganisaties. Werkgevers hebben er geen direct belang bij dat hun werknemers zich als professionals gedragen. Professionals claimen niet alleen professionele autonomie, maar verstoren in het klassieke professieconcept ook de vrije marktwerking, door toelatingsvoorwaarden, opleidingseisen en andere kwaliteitsnormen op te leggen aan nieuwe professionals en door zich als groep zo duur mogelijk te verkopen. Neo-liberalisme staat op gespannen voet met corporatisme; een neoliberale staat heeft niet veel op met professies. Bevordering van marktwerking binnen het over- heidsdomein gaat gepaard met een grotere rol van de werkgevers en een kleinere rol van beroepsbeoefenaren, individueel en als groep. Archiefwezen en archivarissen; opdrachtgevers en klanten Het einde van het archiefwezen In 1991 kwam de structuur van het archiefwezen nog overeen met de staatsstruc tuur. Er waren gemeente- en waterschapsarchieven en een Rijksarchiefdienst bestaande uit het Algemeen Rijksarchief en de rijksarchieven in de provincie. Rond de eeuwwisseling was die structuur vervaagd, evenals de afbakening tussen de archiefinstellingen en andere memory institutions. De Rijksarchiefdienst werd ontmanteld, de rijksarchieven in de provincie werden door fusies - doorgaans PROFESSIONALISERING 8 In het verslag van de studiedag van BRAIN op 14 december 2009 over de kwaliteit van de digitale dienst verlening wordt 'het archiefproduct' gedefinieerd als de dienstverlening via de studiezaal en de dienstverle ning 'op afstand' via internet, e-mail en telefoon. 308

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2010 | | pagina 310