alleen tijdwinst op tijdens de vergadering. "De beraadslagingen kunnen er slechts door winnen, de voorgedragen denkbeelden zullen niet het uitvloeisel zijn van een invallende gedachte, maar van gezette overweging. De besluiten, leidt het onder werp er toe, op de vergadering genomen, zullen meer waarde hebben, naarmate zij op deze wijze met rijper overleg zijn genomen."23 De vereniging onderneemt in haar beginjaren allerlei activiteiten gericht op verdergaande specialisatie, institutionalisering en legitimering. Onderwerpen die in de eerste jaren op de agenda van de vereniging komen zijn de ontwikkeling van de archiefwet en de ontwikkeling van de Handleiding voor het ordenen en beschrij ven van archieven. Er komt een einde aan wat later heet 'het dilettantisme van het 19e eeuwse archiefwezen'24. De Handleiding legt de werkwijze vast, de Archiefwet 1918 bepaalt het taakdomein en twee K.B.'s regelen in 191925 de benoembaar- heideisen en de opleiding aan de Archiefschool. Dit rechtvaardigt de voorlopige conclusie dat, na de differentiatie in de 19e eeuw, het beroep archivaris zich vormt tussen 1891 en 1919. Discussies over het beroep Dat het beroep zich vormt rond 1900 wil niet zeggen dat alle archivarissen het in die jaren met elkaar eens waren over het beroep. Binnen de beroepsvereniging zijn tijdens de bijeenkomsten en in het NAB stevige discussies gevoerd. De definiëring van, of misschien beter gezegd 'binnen', het beroep was niet afgerond met de oprichting van een beroepsvereniging en de publicatie van de Handleiding en de Archiefwet 1918. In de eerste jaren van de 20e eeuw spelen binnen de beroepsver eniging vier grote discussies, die zicht geven op de heersende opvattingen (en ver schil van mening) over het domein, beroep en taakopvatting van de archivaris. De discussies gaan over de benoembaarheidseisen in het beroep: jurist of histori cus, wetenschappelijk of niet. Over de vraag wat het domein van de beroepsuitoe fening is: wel of niet registratuur, wel of niet particuliere archieven. En, zoals in de inleiding van dit artikel genoemd, over de vraag wat de taak is van de archiva ris. Is die taak het ordenen en beschrijven van archieven, de ambtstaak, of ook het publiceren van bronnen en historische studies? De vraag of archivarissen nu wel of geen academische opleiding moeten hebben is al vroeg een discussiepunt binnen de beroepsgroep. Al in 1896 spreken de leden van de VAN over de eisen die gelden voor een benoeming tot archivaris. De heer sende opvatting van de leden is dat archivaris een 'wetenschappelijke betrek king'26 is. Het is een functie waarvoor een academische opleiding gewenst is, bij voorkeur een juridische en afgerond met een promotie. Bij de rijksarchivarissen is dat op dat moment ook zo, van de 21 rijksarchiefambtenaren in 1896 zijn er 19 doctor. Van de 31 archivarissen bij gemeenten zijn er 14 gepromoveerd.27 Over het ERIKA HOKKE ER IS EEN ARBEIDSVERDEELING GEKOMEN 25 Het K.B. van 2 september 1919 stelt benoembaarheideisen voor archivarissen vast. De Archiefschool werd opgericht bij K.B. van 2 oktober 1919. 26 Zie hiervoor zeker ook de rede 'Pro Domo' die S. Muller Fz uitsprak bij de opening van de derde ledenverga dering van de VAN in: NAB 3 (1894-1895) p. 45-60, waarin hij ondermeer opmerkt Onze werkzaamheid is een zuiver wetenschappelijke: evenals de hoogleeraar der geschiedenis hebben wij de roeping, om de wederopstanding van het verleden in de voorstelling van het heden te bevorderen." p. 59. 27 Zie R.A.D. Renting 'De Vereniging van Archivarissen in Nederland en de ontwikkeling van het gemeente lijke archiefwezen' in P. Brood red. Respect voor de oude orde (Hilversum, 1991) p. 27-60, aldaar p. 27. 27

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2010 | | pagina 29