dit met twee burgemeesters deed voor de archieven van de Haagse magistraat2 en aan de agent van de griffie Cornelis de Heijde die orde bracht in bestanden van de Staten-Generaal.3 Maar van lieden die zich specialiseerden in de taken van archiefbeheer was geen sprake. Aan die situatie kwam in de negentiende eeuw geleidelijk verandering. Zoals bekend ontstond na de Franse Revolutie ook in ons land een nieuwe situatie: het Ancien Regime kwam in 1795 ten einde en de overheidsarchieven die daarop betrekking hadden werden in een keer van lopend archief tot statisch. Zij hadden voortaan alleen nog belang voor historisch onderzoek. Voor het beheer van die oude archieven werd in 1802 in Nederland de eerste nationale archivaris benoemd, Hendrik van Wijn, gevolgd door provinciale archi varissen, te beginnen in de provincie Gelderland.4 Later in de negentiende eeuw volgde de benoeming van gemeentearchivarissen in de grote steden. Er werd voortaan onderscheid gemaakt tussen statisch en dynamisch archief. Archivarissen worden dus sinds het begin van de negentiende eeuw in Nederland aangesteld, maar kan daaruit worden geconcludeerd dat ons beroep sindsdien werkelijk bestaat? Volgens Seis is een beroep een samenhangend geheel van arbeidstaken met bijho rende competenties dat min of meer gestandaardiseerd is en waarover een maat schappelijke consensus bestaat. Het bestaat los van organisaties of bedrijven.5 Daaraan moet mijns inziens worden toegevoegd dat de beoefenaren een welom schreven beroepsopleiding ontvangen binnen het hoger onderwijs, zich houden aan ethische standaarden en hun professie uitoefenen ten dienste van anderen.6 Gaan we terug naar de archivaris van de negentiende eeuw. Als we de hiervoor uitgewerkte definitie hanteren, dan is er van het beroep van archivaris in die tijd nog geen sprake. De archivaris oefent eerder een functie uit: hij7 vervult bepaalde arbeidstaken binnen een organisatie.8 In Den Haag bijvoorbeeld heeft de gemeen tearchivaris gedurende perioden ook museale taken te vervullen; in Amersfoort neemt een rooms-katholieke kapelaan als volontair archivistische taken op zich.9 Zelfs in 1910 waren nog maar zeven gemeentearchivarissen volledig als zodanig werkzaam.10 Bovendien is de archivaris in de negentiende eeuw nauwelijks denk baar buiten het openbare archiefwezen. Naar achtergrond waren de archivarissen voornamelijk historici en juristen. Zij hielden zich behalve met het bewerken van archieven veelal ook bezig met het uitbrengen van historische publicaties op grond van bronnenonderzoek. Niet voor niets werd Hendrik van Wijn bij zijn overlijden vooral geprezen als historicus.11 FRED VAN KAN DE ARCHIVARIS MOET EMANCIPEREN 6 Vgl. de definitie van profession van de Australian Council of Professions, geraadpleegd via http://www.professions.com.au/defineprofession.html (december 2009), F.C.J. Ketelaar, 'Wat maakt een goed archivaris', Archievenblad 110 (2006) nr. 10 16-17 met verwijzing naar Eliot Freidson, Professionalism. The Third Logic (Cambridge 2001). 7 Overal waar de archivaris als 'hij' wordt aangeduid, wordt evengoed zij bedoeld. 8 D. Malfait en L. Seis, Het opstellen van een beroepsprofiel. Het proces van A tot Z (Leuven, 1996) 6. 9 Glaudemans, '125 jaar', 17; J.A. Brongers, 'Wilhelmus Franciscus Nicolaus van Rootselaar', Historische encyclopedie van Amersfoort (1999), geraadpleegd via www.archiefeemland.nl (december 2009). 10 R.A.D. Renting, 'De Vereniging van Archivarissen in Nederland en de ontwikkeling van het gemeentelijk archiefwezen', in: P. Brood (red.), Respect voor de oude orde. Honderd jaar vereniging van archivarissen in Nederland (Hilversum, 1991) 27. 11 M. Siegenbeek, 'Levensberigt van Hendrik van Wijn', Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1832) 3-4. 277

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2010 | | pagina 279