betreft. De WOB kent daarbij een onderscheid tussen absolute en relatieve weigeringsgronden. De absolute betreffen gevaar voor de "eenheid van de Kroon", schade aan veiligheid van de Staat, bedrijfs- en fabricagegegevens die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld, en gevoelige persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt (deze laatste grond is toegevoegd op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens). Deze gronden sluiten verstrekking van informatie geheel uit. Bij de zeven relatieve horen onder andere de beperkingen die ook zijn opgenomen in de Archiefwet. Hierbij gaat het altijd om een belangenafweging tussen het algemeen openbaarheidsbelang en de in de wet genoemde belangen zoals de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Bij de Archiefwet wordt dan gekeken naar het doel van het onderzoek. In het kader van de WOB is aan de hand van jurisprudentie vastgesteld dat dit juist niet is toegestaan. Er mag niet aan één specifieke persoon of groep (de zogenaamde voorkeursverkrijgers) informatie worden verstrekt die aan anderen geweigerd wordt: openbaar voor de één betekent automatisch openbaar voor de ander.3 De Wet bescherming persoonsgegevens De verkorting van de overbrengingstermijn heeft een nieuwe discussie op gang gebracht over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze discussie, het ontstaan van steeds grotere (geautomatiseerde) gegevensbestanden van persoons gegevens alsmede Europese regelgeving, hebben hun neerslag gevonden in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). Deze wet uit 2000 bevat regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de (deels) geauto matiseerde verwerking van persoonsgegevens, ook als ze geen deel uitmaken van een persoonsregistratie en kent daarbij een termijn van honderdtien jaar, waarin de gegevens in principe niet openbaar zijn. Voor niet-geautomatiseerde verwer kingen blijft de situatie zoals die was onder de Wet persoonsregistraties (WPR). Bepaalde verwerkingen zijn uitgesloten van toepassing. Een deel daarvan is onderworpen aan andere regels, zoals de Wet politieregisters. Ook de Archiefwet 1995 is aangepast. Dit heeft geleid tot artikel 2a: Het verbod persoonsgegevens te verwerken, bedoeld in artikel 16 van de WBP, geldt niet voor verwerkingen die verband houden met: de vervanging van archiefbescheiden, bedoeld in artikel 7; de overbrenging van archiefbescheiden naar een archiefbewaarplaats, bedoeld in de artikelen 12 en 13; de opneming van archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3°, in een archiefbewaarplaats, of; het beheer van archiefbescheiden die in een archiefbewaarplaats berusten, met uitzondering van het ter raadpleging of gebruik beschikbaar stellen van zodanige archiefbescheiden. De WBP heeft dus, in tegenstelling tot zijn voorganger de WPR, ook betrekking op al overgebrachte archieven en daarmee gevolgen voor de archivarissen. GINEKE VAN DER REE-SCHOLTENS OPENBAARHEID EN ARCHIEVEN 3 Zie ARRvS 25 april 2000, LJN AA5633, Voetbalvandalen III: de KNVB wenste bij wijze van uitzondering inzage in strafrechtelijke gegevens om voetbalvandalen een stadionverbod te kunnen opleggen. Het verzoek is niet gehonoreerd. 29

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 31