Veel werd nog mondeling geregeld - in een samenleving waar het analfabetisme nog hoogtij vierde niet verwonderlijk - en liet dus geen blijvende sporen achter op papier. Dat gold op het platteland nog veel meer dan voor de stad, waar toch sneller allerlei afspraken op handelsgebied met de pen vastgelegd moesten worden: urbanisatie betekent automatisch verschriftelijking van een cultuur. Boeren hoefden niet te kunnen schrijven om hun akkers te kunnen bebouwen - een koopman zonder boekhouding komt daarentegen niet ver. En waar kooplieden samen gaan besturen en dus samen gaan vergaderen - een bekende Nederlandse hobby - blijft ook het notuleren - eveneens een bekende Nederlandse hobby - al snel niet meer uit. Je kunt tenslotte niet alles onthouden, en bovendien heeft het menselijk geheugen de neiging om dingen zo te onthouden dat het in het eigen voordeel werkt. Misverstanden ten gevolge van divergerende menselijke geheugens liggen dan snel op de loer - dus dan schrijf je zoiets liever op. Niet toevallig vormt de goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering tijdens de volgende vergadering ook al sinds mensenheugenis een vast ritueel: ieder van de aanwezigen weet dan zeker waaraan hij zich te houden heeft. Ieder van de aanwezigen - maar bij onze stadsbesturen in de Middeleeuwen of tijdens de Republiek ook niet veel meer dan dat. Geen sprake van dat een nieuws gierige burger anno 1700 de notulenboeken van de burgemeesters op het stadhuis even in kon zien om zich van de wijsheid van het aldaar beslotene te vergewissen! De overheid was boven hem gesteld, en dat betekende dat hij zich maar te voegen had: alleen een paar regentenfamilies maakten op het stadhuis de dienst uit, en van hun beraadslagingen kwam in beginsel niets naar buiten, niet op de dag zelf, maar ook niet naderhand. Alleen bepaalde besluiten die gebods- of verbodsbepa lingen voor iedereen behelsden, werden aan de burgerij bekend gemaakt. Met de 'grote' politiek had de buitenwacht nog minder te maken. Die was min of meer privé, althans ten principale voorbehouden aan een kleine club. Bij ont stentenis van een zelfstandige pers stonden er buiten ook nog geen opgewonden journalisten op een korte quote van de hoge heren te wachten - "en meneer Van Oldenbarnevelt, wordt het met dat Twaalfjarig Bestand nog wat?". Het verschijn sel 'krant' zou in de zeventiende en vooral achttiende eeuw pas heel geleidelijk tot ontwikkeling komen, eerst in de vorm van onregelmatig verschijnende pamflet ten en mededelingenblaadjes met nieuwstijdingen; pas in de negentiende eeuw ontstond zoiets als een geordende dagbladpers, die op grond van sterke censuur- bepalingen en overmatige eerbied voor de overheid aanvankelijk nog weinig echte journalistiek bedreef. De opkomst daarvan hangt ongetwijfeld samen met de opkomst van de massa- politiek als gevolg van de moderne natievorming, die in samenhang met de toenemende alfabetisering tot een vergaande verbreding van de geestelijke horizon van grote delen van de bevolking voerde, en daarmee op haar beurt de overheid tot het afleggen van verantwoording voor haar beleidsdaden dwong: de basis onder de openbaarheid van bestuur die in de openbaarheid van archieven resulteert. In elke volksvertegenwoordiging wordt immers - anders dan in THOMAS H. VON DER DUNK DE ONMOGELIJKE OPENBAARHEID VAN HET VERLEDEN 17

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 19