Veel medewerkers van de EIC handelden naast hun werkzaamheden ook in
Indiase goederen voor eigen gewin. Zij kwamen dan op jonge leeftijd terug naar
Engeland om te rentenieren van de grote winsten die zij in India hadden gemaakt.
Vaak waren zij net zo rijk als de gevestigde aristocratie in Engeland. Veel nieuwe
rijken verkregen politieke macht, waarmee de EIC een lobby kreeg in het par
lement. Dit viel niet in goede aarde bij het Britse establishment. Het parlement
toomde daarom de macht van de EIC in India in: vanaf 1773 werd het land eigen
dom van de Kroon en de compagnie kon vervolgens het land lenen van de Kroon.
Met de India Act van 1784 werd een nieuwe Parliamentary Board of Commissioners
for the Affairs of India ingesteld. De Britse regering zette vanaf 1784 ook toezicht
houders in bij de EIC in een Board of Control, om toe te zien op het Indiase beleid
van de compagnie. Het besluit van de regering om vanaf 1813 de handel met
India voor alle Britse bedrijven te openen, luidde het einde van de EIC in. De EIC
had vanaf 1813 alleen nog een handelsmonopolie voor China, vanaf 1833 was zij
haar commerciële functie kwijt.
Grote opruiming
Pas toen de burger in de negentiende eeuw politiek mondig werd, kwam open
baarheid van informatie langzaam tot ontwikkeling. De Bataafse regering, die
inmiddels veel behoudender was geworden, sloot openbaarheid van archieven
geheel uit.
Na het opheffen van de VOC in 1795 was de Republiek al snel het grootste deel
van haar kolonieën kwijt aan de Engelsen. Pas vijftig jaar later kreeg Nederland
haar macht over Indië weer geheel terug. Door het verlies van de koloniën was het
archief van de VOC geen belangrijke economische en politieke bron meer. De
interesse van politici voor de koloniale archieven was verdwenen en de bevolking
was vaak onbekend met de geschiedenis van de Aziatische betrekkingen.
In 1795 werden alle papieren van de VOC overgedragen aan het Oost-Indisch
Comité. Het Comité benoemde een chartermeester genaamd Jan La Pro. La Pro
moest het archief gaan beheren. Hiervoor kreeg hij de opdracht om alle docu
menten te classificeren. De stukken mochten aan niemand worden uitgeleend
zonder toestemming van het Comité.31 Ook moest La Pro een geschiedenis van de
VOC schrijven. De belangstelling ging daarbij voornamelijk uit naar de politieke
en militaire geschiedenis. Alle economische informatie werd als onbelangrijk
beschouwd.
In 1802 stelt de regering de eerste rijksarchivaris aan, die al het archiefmateriaal
van het rijk van voor 1648 moest verzamelen. Pas in 1829 zouden deze archieven
openbaar worden. Het archief van de VOC was hier geen onderdeel van, zelfs niet
toen in 1814 de overbrengingstermijn naar 1795 werd verschoven.
In 1828 werd het gehele VOC-archief overgeplaatst naar het Westindisch
Slagthuis. Het archief raakte door deze verhuizing nog meer ongeordend.32
Het archief van de VOC heeft een aantal opruimrondes moeten doorstaan. Het
Ministerie van Koloniën moest bijvoorbeeld in 1832 het Westindisch Slagthuis
leeg maken voor eigen gebruik. Dat jaar is daarom besloten dat ruim de helft van
HOEZO
OPENBAARHEID
31 Nationaal Archief, Den Haag, Archieven betreffende de Oost-Indische bezittingen en de Kaap, 1796-1813:
(1) Comité tot de Zaken van de Oost-Indische Handel en Bezittingen nummer toegang 2.01.27.01,
inventarisnummer 11, 16 april 1796, instructie voor chartermeester Jan La Pro.
32 Stapel, 'Inleiding', p. XXI.
194