Spanje voerde, en gaf daarna op 31 december 1600 een groep Britse handelaren het exclusieve Engelse recht om te handelen met de oost. De compagnie kreeg de naam "The Company of Merchants of London Trading into the East Indies", die later "East India Company" heette. Om de Nederlanden economisch sterker te maken, stimuleerde Johan van Oldenbarnevelt de Nederlandse kooplieden om samen te werken in de handel in Azië. In 1602 was de Republiek in oorlog met Spanje en Portugal en stadhouder prins Maurits had een militair en economisch sterk land nodig. Om dit te bewerkstelligen viel zijn oog onder andere op de handelscompagnieën, waaronder de voorcompagnieën die handel met Azië opzetten. De zes kamers van de 'Geünieerde Amsterdamse Oostindische Compagnie', gevestigd in Amsterdam, Zeeland, Rotterdam, Hoorn, Enkhuizen en Delft, zouden een sterk economisch wapen kunnen zijn als deze zouden fuseren tot een machtige compagnie. In 1602 werd daarom de Generale Vereenichde Geoctroyeerde Compagnie opgericht, en verleende de Staten-Generaal het octrooi aan deze compagnie om te handelen met Azië.6 Onderlinge rivaliteit was nu niet meer mogelijk en dus stond de Republiek er sterker voor. De VOC transporteerde handelswaar zoals noot muskaat en kruidnagelen naar Nederland. Ook binnen Azië handelde de VOC, wat zeer winstgevend bleek te zijn. De concurrentie met Engeland in de oost was losgebarsten, maar zo omschreef de Engelsman Edmund Scot in 1604 de relatie met de Hollanders: "Though we were mortal enemies in our trade, yet in other matters we were friends and would have lived and died for one another."7 Organisatie van de compagnies De VOC kreeg vergaande staatkundige bevoegdheden in Azië, waaronder het opstellen van verdragen met de lokale bevolking, het bouwen van forten en het inzetten van soldaten om gebieden in te lijven. In 1609 legden de directeuren van de VOC het bestuur in Indië in handen van een gouverneur-generaal, die werd bijgestaan door de Raad van Indië. Batavia werd de standplaats van het bestuur. De organisatie van de VOC was verdeeld over de zes kamers Amsterdam, Zeeland, Rotterdam, Hoorn, Enkhuizen en Delft. Bij de verdeling van de activiteiten en kapitaal nam Amsterdam de verantwoordelijkheid voor de helft, Zeeland een kwart en de andere kamers elk een zestiende deel. De invloed van de Nederlandse steden binnen de organisatie van de VOC werd steeds groter. De steden wilden graag delen in de winst van de VOC en zorgden ervoor dat zij door middel van financiële steun aan het bedrijf vertegenwoordigers mochten plaatsen in de directie van de kamers. Het aantal buitengewoon directeurschappen nam toe toen de Staten-Generaal de VOC had gesubsidieerd en verschillende provincies ook een plek in de directie opeisten. In 1749 werd stadhouder Willem IV opperbewindhebber van de VOC. Zijn inmenging in het besturen van de VOC liet hij over aan zijn representanten.8 Bij de EIC was de organisatie geconcentreerd in Londen. De handelslieden hadden daar hun hoofdkwartier, het East India House, en de scheepsbouw gevestigd. Engeland probeerde de handel in eigen beheer te houden en zette hiervoor in 1651 MARIEKE KROONEN DE GEHEIME ARCHIEVEN VAN DE VERENIGDE OOST-INDISCHE COMPAGNIE EN DE EAST INDIA COMPANY 7 J. Keay, The honourable company. A history of the English East India Company (London 1991) p. 31. 8 Meilink-Roelofsz, Raben, Spijkerman, De archieven van de Verenigde Oostindische Compagnie., p. 17. 187

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 189