levenssfeer'. De opvatting van 'nationale veiligheid' is vaak wel erg uitgebreid,
constateert Braibant.34 Het is vaak wel lastig hoe deze archieven moeten worden
geclassificeerd en de mate van openbaarheid is afhankelijk van de soort classi
ficatie. Is een defensie archief bijvoorbeeld 'geheim', of slechts 'vertrouwelijk'?
Braibant stelt voor om in de meeste gevallen de termijn van zestig jaar terug te
brengen tot dertig jaar. Mede vanwege de internationale dooi sinds het einde van
de koude oorlog vindt ook de defensietop dat dit mogelijk moet zijn.
Verder vraagt Braibant zich af waar de termijn van zestig jaar nog voor dient.
Welk nationaal belang kan in 1996 nog bedreigd worden door openbaarmaking
van geheime stukken van de Volksfrontregering die Frankrijk zestig jaar eerder
regeerde?35 Volgens Braibant betekende de invoering van de termijn in 1979 een
achteruitgang vergeleken bij het oude openbaarheidsregime. De Wet van 3
januari 1979 maakte het volgens hem mogelijk om de toegankelijkheid tegen te
houden van documenten uit diplomatieke, militaire en politiearchieven uit de
oorlogstijd. Braibant vindt het een ongezonde gewoonte dat de algemene
regels die van toepassing zijn op archieven, worden bepaald door historische
omstandigheden. Ook Frankrijk kan volgens hem niet ontkomen aan de inter
nationale liberaliseringsgolf op dit gebied. Voor archieven die vanwege een
publiek belang toch niet openbaar kunnen worden gemaakt, pleit hij voor een
terugdringen van de termijn van zestig naar vijftig jaar.
De Franse situatie vanuit Nederlands perspectief
Openbaarheid van bestuur en bescherming van persoonsgegevens
De Franse Wet van 17 juli 1978 die de openbaarheid van bestuur regelt, dateert
van hetzelfde jaar als de Nederlandse openbaarheid van bestuur. Bij vergelijking
valt echter direct op dat in de Franse wet een recht op inzage van het publiek van
documenten is vastgelegd, en in Nederland het publiek recht heeft op informatie
vervat in documenten.36 Dat geeft de burger in Frankrijk dus een uitgebreider
recht dan die in Nederland. Met de Franse Wet van 12 april 2000 is de verhou
ding van de Franse burger tot de overheid bovendien zorgvuldig geregeld. De
Franse wet kent, - net als de Nederlandse -, een aantal uitzonderingsgronden.
Inhoudelijk verschillen deze uitzonderingsgronden niet zoveel. De belangrijkste
zijn in beide landen veiligheid van de Staat, de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer en het industrie- of fabricagegeheim. Ook bijzondere persoons
gegevens als ras, geloof, politieke voorkeur en seksuele voorkeur zijn in beide
landen door wet- en regelgeving goed beschermd.
Door de rol van de CADA en de CNIL als bewaker van de juiste toepassing van de
Wet openbaarheid van bestuur en de Wet op de persoonsgegevens lijkt de rechts
positie van de Franse burger gegarandeerd. In de praktijk lijkt met name de Wet
op de persoonsgegevens goed te functioneren, al constateert Guy Braibant, wel
dat in het verleden het argument van bescherming van de persoonlijke levenssfeer
wel al te vaak tot niet vrijgeven van documenten leidde. De CADA stelde zich
OPENBAARHEID IN DE PRAKTIJK
34 Ibidem, p. 58-59.
35 Ibidem, p. 66-67.
36 Eric Jan Daalder, Toegang tot overheidsinformatie. Het grensvlak tussen openbaarheid en vertrouwelijkheid
(Den Haag 2005) p. 94-95.
37 Roger Vleugels, 'We mogen steeds minder weten van de overheid', NRC Handelsblad 18 juni 2005.
38 Zie voor een overzicht van de activiteiten van het CBP: www.cbpweb.nl.
176