gronden in de Archiefwet van 1979. Dat de Franse staat daarmee aan zijn burgers
toegekende rechten onthoudt, wordt door Laurent niet aangestipt. Hij gaat vooral
in op het bezwaar dat Combe heeft tegen de willekeur van de Franse overheid, om
slechts onderzoekers van eigen voorkeur toegang tot de archieven te bieden.
Laurent kijkt terug op het nationale debat dat de verschijning van het boek
veroorzaakte, en dat hij erg polemisch noemt. Volgens hem zochten tijdens dat
debat veel publicisten de media op die meenden de 'waarheid' te gaan onthullen.
Maar, zo vraagt Laurent zich af, is er wel zoiets als de historische waarheid?
Iedere waarheid berust toch op een interpretatie van de feiten, en is daarmee
niets meer (of minder) dan een intellectuele constructie. Hiermee relativeert hij
het belang dat moet worden gehecht aan een afwijkende interpretatie van het
beschikbare bronnenmateriaal.
Volgens Laurent treedt Combe in de voetsporen van vertegenwoordigers van een
traditie die teruggaat tot het begin van de twintigste eeuw. Ook toen werden
professionele historici door kritische essayisten op de korrel genomen. In het
vuur van haar betoog, zo merkt Laurent op, laat Combe echter steekjes vallen.
Want, ze stelt nergens de kwestie van de competentie, alsof deze taboe is.
Niet iedereen beschikt immers over de eruditie om een geschiedenisboek te
schrijven. Laurent haalt Mare Bloch aan en beweert dat archiefonderzoek vereist
dat de beoefenaar vertrouwd is met de regels en methoden van onderzoek van
deze 'hulpwetenschap van de geschiedenis'. Kortom, dat kan toch niet aan iedere
Jan Modaal worden overgelaten.
Natuurlijk, zo gaat Laurent verder, zijn er wel amateur-historici die uitstekende
historische werken hebben geschreven, maar dit verschijnsel wordt steeds zeld
zamer. Laurent wil niet beweren dat Sonia Combe zelf niet over dit schrijftalent
zou beschikken, maar onder de historici waarvoor ze het opneemt is deze
kwaliteit een zeldzaamheid. Verder vindt Laurent dat het boek van Combe de
geschiedbeoefening teveel reduceert tot die van crises, werkelijke onrust en herin
nerde onrust in de geschiedenis van Frankrijk. Hij vraagt zich tot slot af of dit
overspannen beeld van nationale crises geen afbreuk doet aan het algemene beeld
van de geschiedenis. Bovendien neemt Laurent de verschijning waar van een
groot aantal publicaties over Vichy alsmede over de oorlog in Algerije, van vaak
uitstekende kwaliteit. Waar zeurt Combe dus over?
De Franse archiefpraktijk onderzocht
In maart 1995, een jaar na het verschijnen van het boek van Sonia Combe,
verzocht de Franse eerste minister Édouard Balladur aan de voorzitter van de
Conseil d'État, Guy Braibant, om een onderzoek uit te voeren naar de werking van
de Archiefwet van 3 januari 1979, in de context van de actuele Franse archief
praktijk. Op 28 mei 1996 werd het resultaat van dit onderzoek door Guy Braibant
aangeboden aan de toenmalige Franse Premier Ministre Alain Juppé. Braibant
geeft aan dat de drie wetten die de openbaarheid van overheidsdocumenten in
Frankrijk regelen, practisch soms slecht op elkaar zijn afgestemd.30
Het rapport wijst er op dat op in de wet bepaalde zaken onduidelijk zijn
gedefinieerd, en dat het personeel geen duidelijke instructies heeft ontvangen
hoe daarmee om te gaan.31 Met name is vaak onduidelijk of de bepalingen uit de
OPENBAARHEID IN DE PRAKTIJK
30 Braibant, Les archives en France, p. 71.
31 Ibidem, p. 72-74.
174