van het Wetboek van Strafrecht.40 De respectievelijke artikelen heben betrekking op "misdrijven tegen de veiligheid van de Staat" en "het schenden van geheimen". Uiteindelijk heeft tot nu toe niets dat over de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten is verschenen het karakter van ernstig uit de school klappen door een wraaklustige eerdere medewerker, zodat dat bijvoorbeeld bij de Britse MI5 is gebeurd.41 De schrijvende pers heeft in eerste instantie slechts door de AIVD of het Ministerie van BZK uitgebrachte persberichten en persconferenties als kennis bron. De meeste persconferenties, die overgens pas sinds een paar jaar worden gegeven, vinden plaats na presentaties van de jaarverslagen en rapporten. Dat de openheid desondanks beperkt blijft, blijkt wanneer in 2006 het rapport 'De gewelddadige jihad in Nederland' wordt gepresenteerd. Hierbij wordt eerst het rapport door het hoofd van de AIVD in een toespraak kort samengevat, daarna is de mogelijkheid tot het stellen van vragen en pas na de persconferentie wordt het rapport uitgereikt. De pers had dus geen mogelijkheid om vragen te stellen over het rapport zelf, maar slechts over de samenvatting "die de schrijver van zijn eigen rapport had gemaakt".42 Dat een geheime dienst de publiciteit schuwt, is natuurlijk niet vreemd. Toch kan de AIVD ook belangen hebben om van de media gebruik te maken, om bepaalde zaken bij het publiek onder de aandacht te brengen of, in het licht van mogelijke terroristische aanslagen, te zorgen voor een bepaalde mate van alertheid bij de bevolking. Ook zou het meer naar buiten brengen van successen bij kunnen dragen aan een positiever imago voor de AIVD en druk kunnen zetten op de publieke beeldvorming, die op haar beurt weer invloed uitoefent op de politiek.43 De BVD/AIVD zou altijd weinig contacten met journalisten hebben gehad, maar de voormalige Inlichtingendienst Buitenland (IDB) zou daarentegen op grote schaal gebruik hebben gemaakt van het werk van journalisten en in het bijzonder van correspondenten die gestationeerd waren in Oost-Europa.44 Frits Hoekstra betoogt in het voorwoord van zijn boek In dienst van de BVD dat journalisten niet gezien moeten worden als natuurlijke vijanden, aangezien ook zij de vertrouwelijkheid in het belang van bronbescherming hoog in het vaandel hebben staan. Hij ziet journalistiek en inlichtingenvergaring als nauw verwante activiteiten, waarbij in feite alleen de oogmerken verschillen. Niet alleen vanuit dit oogpunt is het wrang dat krap twee jaar na het op papier verschijnen van deze vriendschapsbetuiging de Telegraaf-journalisten Bart Mos en Joost de Haas afgeluisterd werden door de AIVD en uiteindelijk door de rechtbank werden gegijzeld, omdat zij weigerden hun vertrouwelijke bronnen te openbaren. Informatie uit geheime dossiers van de AIVD werd in begin 2006 in de Telegraaf gepubliceerd en daarbij waren de journalisten in het bezit van twee ambtsberich ten van de AIVD, waaruit bleek dat ook zijzelf onderwerp van onderzoek waren. Volgens de rechter-commissaris moest het verschoningsrecht van de journalisten PAULINE VAN DEN HEUVEL OPENBAARHEID VAN INFORMATIE BIJ DE NEDERLANDSE GEHEIME DIENSTEN 38 De Graaff en Wiebes, Villa Maarheeze, p. 14; 'Kok snoert mond van ex-spionnen', De Telegraaf, 23 november 1994 en 'Spreekverbod ex-spionnen', Haagsche Courant, 23 november 1994. 39 De Graaff en Wiebes, Villa Maarheeze, p. 20-21. 40 F. Hoekstra, In dienst van de BVD: spionage en contraspionage in Nederland (Amsterdam 2004) p. 10-11. 41 P. Wright P. Greengrass, Spycatcher.The candid autobiography of a Senior Intelligence Officer (New York 1988). 42 Frits Abrahams, NRC Handelsblad 31 maart 2006. 43 Hoekstra, In dienst van de BVD, p. 9. 44 Hoekstra, In dienst van de BVD, p. 7. 131

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 133