kon juist de geheimhouding van bronnen in 2006 leiden tot de gijzeling van twee
journalisten.
Hoe kan men een wetenschappelijk verantwoord werk schrijven als men de
geheimhouding van geraadpleegde bronnen moet betrachten, als er al inzage in
de documenten wordt gegeven? Het werk zal hoe dan ook hiaten bevatten en
daarom de controleerbaarheid van het onderzoek geen goed doen. Gepoogd werd
dit probleem gedeeltelijk te ondervangen door binnen de AIVD een 'huis-histori
cus' aan te stellen voor de geschiedschrijving van de dienst. Dick Engelen was
vanaf het midden van de jaren zestig stafmedewerker van de (voorloper van) de
AIVD en verzorgt vanaf 1990 de geschiedschrijving van de dienst en de Militaire
Inlichtingendienst. De opdracht tot het schrijven over de BVD in de Koude
Oorlog is in 2003 gegeven door de Minister van BZK en gebeurt onder begeleiding
van een wetenschappelijke commissie, plus een ambtelijke commissie die erop toe
zal zien dat 'noodzakelijk geheim te houden gegevens (identiteit van bronnen,
modus operandi) ook inderdaad geheim blijven'.35 Zowel de historicus als de
begeleidingscommissie hebben voor het onderzoek overigens onbeperkt toegang
tot het archiefmateriaal van de AIVD uit de periode 1945-1990.36
Aanmerkelijk minder toeschietelijk was de AIVD ten opzichte van de 'buiten
staanders' B. de Graaff en C. Wiebes, die bijzonder veel weerstand kregen bij hun
onderzoek naar episodes uit de geschiedenis van de Inlichtingendienst
Buitenland.37 Zij kregen bij hun verzoeken tot inzage van materiaal te maken met
afwimpelen en vertragen van de kant van het Ministerie van Algemene Zaken en
ook het 'al werkende zoekgeraakt' zijn van documenten kwam voor. In 1994 werd
een brief rondgestuurd aan alle oud-medewerkers van de Nederlandse
Inlchtingendienst (waarvan de inhoud in handen van de pers kwam) waarin het
nadrukkelijk verboden werd om met wetenschappelijk onderzoekers en andere
belangstellenden over het werk te praten.38 Voor de studie Villa Maarheeze waren
de onderzoekers dan ook voornamelijk afhankelijk van gepubliceerde artikelen in
dag- en weekbladen, Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer, inzage in
archiefbestanden bij ministeries (voor zover mogelijk), buitenlandse relevante
archiefcollecties, interviews met ex-medewerkers en verantwoordelijke bewind
slieden, Kamerleden en ambtenaren.39 Naast het feit dat geen volledige bron
vermelding mogelijk was, vloeiden beperkingen met betrekking tot volledigheid
voort uit de procedures voor WOB-verzoeken: onder de WOB is het immers niet
mogelijk om inventarissen systematisch door te vlooien op relevant materiaal,
maar moet de aanvrager vooraf concrete stukken of aangelegenheden noemen.
Een persoonlijke geschiedschrijving werd verzorgd door Frits Hoekstra, BVD-
medewerker tussen 1971 en 1987. Ook dit werd door de AIVD niet gewaardeerd:
er werd duidelijk gemaakt dat er geen enkele behoefte bestond aan publiciteit, ook
niet om eerdere onjuiste berichtgeving recht te zetten. Het plaatsvervangend
hoofd van de BVD, O. Koerten, wees in een brief aan Hoekstra zelfs op de moge
lijke strafmaatregelen die staan op overtreding van artikel 98 e.v. en artikel 272
130
OPENBAARHEID IN DE PRAKTIJK
35 AIVD, Jaarverslag 2003, p. 104.
36 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 'Persbericht van 5 juni 2003 "Onderzoek naar
BVD in Koude Oorlog'", op www.minbzk.nl/actueel/nieuws-en/2483/onderzoek_naar_bvd.
37 Zie voor een overzicht van de vele tegenwerkingen: De Graaff en Wiebes, Villa Maarheeze, p. 10-22 en C.
Wiebes, 'Archiefwet en openbaarheid. Een onderzoeker en de WOB. Ervaringen met de Wet openbaarheid
van bestuur', Nederlands Archievenblad 99/2 (1995) p. 117-124. De BVD had nog andere belangen bij de
tegenwerking: met het onderzoek van De Graaff en Wiebes kwam uiteindelijk ongeoorloofde vernietiging
van archiefstukken aan het licht.