Woord vooraf
Vanuit economisch oogpunt bezien moge de zogenoemde Bataafs-Franse tijd tot
rampzalige dieptepunten hebben geleid, in immaterieel opzicht heeft zij ideeën
het licht doen zien die tot op de dag van vandaag een wezenlijk onderdeel van de
westerse samenleving vormen. Moderne opvattingen omtrent de soevereiniteit
van het volk, de gelijkstelling van godsdiensten, de humanisering van het straf-
en rechtssysteem, een goede bereikbaarheid van onderwijs voor velen en het
beginsel dat alle mensen gelijk zijn, wortelen zonder uitzondering in het gedachte
goed van de Verlichting en de Franse revolutie.
Ook de openbaarheid van archieven past naadloos in dit beeld: er is een overheid
die jegens de burger verantwoording aflegt van zijn beleid door middel van open
stelling van de papieren en digitale neerslag van al zijn handelen. Het omgekeerde
wordt daarmee ook gerealiseerd: door de openbaarheid van archieven wordt de
burger in staat gesteld de overheid te controleren. De overheid bestuurt derhalve,
de burger controleert.
De vertaling van ideeën in praktische regelingen gebeurde voor het eerst in
Frankrijk, een traditionele opvatting over het begin van de 'moderne' archivistiek,
maar door bijvoorbeeld Theo Thomassen genuanceerd. Dit neemt echter niet
weg dat reeds in 1790 daar de eerste archiefwet van kracht werd waarin werd
bepaald dat archiefbescheiden betreffende de constitutie, het publiek recht, de
wetten en het grondgebied behoorden te worden ondergebracht in een archieven
depot. Dat diende drie dagen per week voor het publiek geopend te zijn, waarmee
een belangrijke stap naar de openbaarheid van archieven was gezet.
De belangstelling voor de inhoud van archieven was in Nederland in die tijd meer
gestoeld op historische belangstelling dan op de behoefte de overheid te controle
ren. In 1802 kwam op voorstel van parlementariër Hendrik van Royen in
Den Haag een archiefbewaarplaats tot stand, waarin belangrijke archieven van
verschillende overheden bijeen werden gebracht. Hendrik van Wijn werd in dat
jaar benoemd tot 'archivarius der Bataafsche Republiek'.
Pas in 1829 werd er een echte openbaarheidsregeling in Nederland ingevoerd.
Toen werden bij beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken archivaris
sen gemachtigd om toegang tot de archieven te verlenen "aan alle bij hen
bekende en vertrouwde personen, die in het algemeen belang geschiedkundige
naspeuringen wenschen te doen". Hier was duidelijk nog sprake van een gunst tot
inzage, niet van een recht. In 1856 werd deze benadering bij Koninklijk Besluit
nog eens nadrukkelijk bevestigd.
Het idee van openbaarheid van archieven, dat een recht hoort te zijn, is in de
loop der tijden alleen maar gegroeid, ook in Nederland. Bekend en veel geciteerd
is de uitspraak van de liberale staatsman Johan Rudolph Thorbecke:
"Openbaarheid dat is de groote, algemeene school van politische opvoeding".
Niet verdoezelen, vernietigen of achterhouden van informatie, maar bewaren,
tonen en verantwoorden hoort het leidende principe te zijn.
10