Een tweede houvast met betrekking tot de openbaarheid van persoonsinformatie kan de uitvoering van de zogenaamde 'Keiman test' zijn. In deze test, opgesteld door de Amerikaan Herbert Keiman, wordt onderzocht of het gebruik van persoonsinformatie in een onderzoek in overeenstemming is met de 'menselijke waardigheid'. Deze term moet worden gezien als in de spreuk 'wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet.' De test wordt afgelegd aan de hand van drie vragen. Ten eerste wordt de vraag gesteld welk risico de menselijke waar digheid loopt door de openbaarmaking of geheimhouding van bepaalde persoons gegevens. Ten tweede moet worden onderzocht of er andere morele verplichtingen in het spel zijn, bijvoorbeeld als met het openbaar maken van een dossier wordt voorkomen dat onschuldige personen onevenredig worden beschadigd. Ten slotte moet de vraag worden gesteld wat de sociale voordelen van openbaarmaking of geheimhouding zijn met betrekking tot de in de dossiers voorkomende personen, derden, of de gehele samenleving.39 Bij het onderzoek naar het archief van de Sociale Dienst bij het Stadsarchief Amsterdam en het Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging bij het Nationaal Archief zijn drie gevallen van 'grijs gebied' te onderscheiden. Bij één daarvan wordt de beslissingspraktijk van de archivaris als het ware 'ingehaald' door nieuw ontstane jurisprudentie, in een ander geval speelt het gevoel van menselijkheid een grote rol, en in een derde geval betreft het een mengeling hiervan. Op zoek naar de biologische ouders Een eerste kwestie waarbij sprake is van 'grijs gebied' heeft betrekking op de speurtocht van sommige mensen naar hun biologische ouder(s). In het geval het om een verzoek om inzage in een dossier van het CABR gaat, betreft dit vaak een Duitse soldaat.40 Begin jaren negentig had het Nationaal Archief reeds hiermee te maken. Marcel Kemp, ziekenpredikant, probeerde toen al enkele jaren lang de identiteit van zijn onbekende, maar gezochte vader te achterhalen. Het CABR lag toen nog bij het Ministerie van Justitie, maar de predikant schakelde het Nationaal Archief in voor een bemiddelingspoging. Bij het ministerie werd hem namelijk de inzage in het dossier van zijn moeder geweigerd omdat de moeder geen toestemming gaf. Het Nationaal Archief heeft zich toen opgeworpen als "objectieve derde, gespecialiseerd in dossieronderzoek," en heeft na langdurige bemiddeling in 1993 inzage gekregen in het dossier van de moeder van Kemp. Door medewerkers van het archief is toen een uittreksel gemaakt met alleen die gegevens die zouden kunnen leiden tot de identificatie van de (mogelijke) biologische vader. De privacy van zijn moeder werd zo niet geschaad. In deze bemiddelingspoging deed het Nationaal Archief onder andere een beroep op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Op 7 juli 1989 (de zaak-Gaskin) werd daar namelijk uitgesproken dat een kind het recht heeft om toegang te hebben tot zijn identiteitsbepalende gegevens, dat dit behoort tot de kern van diens persoonlijke levenssfeer. In Nederland was het Verdrag OPENBAARHEID IN DE PRAKTIJK 39 F.C.J. Ketelaar, 'The ethics of preserving and destroying private archives', Argiefnuus/Archives News 43, nr. 4 (juni 2001) p. 70-77. Ibidem, 'Bescherming van de privacy', Nederlands Archievenblad 99/2 (juni 1995) p. 102-108, aldaar p. 105-107. 40 Plantinga, 'Het 'Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging", p. 59. 114

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 116