de dossiers kan worden aangetroffen, is het niet-openbaar tot 1 januari 2025.
Op zichzelf is dit niet verwonderlijk, zo stellen rechtshistoricus S. Faber en jurist
G. Donker in hun onderzoek naar het CABR, wel is dit opvallend als men bedenkt
dat de direct betrokken personen in de oorlog bij naam en toenaam bekend waren
of in de krant te vinden waren.19
In november 2000 is het archief overgebracht door het Ministerie van Justitie.
Ondanks dat de dossiers van het CABR onder exact dezelfde voorwaarden geraad
pleegd konden worden als voor de overbrenging, steeg de vraag naar het archief.
Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen. In de eerste plaats heeft inzage op het
Nationaal Archief psychologisch een heel andere lading. Inzage op het Nationaal
Archief wordt namelijk over het algemeen als laagdrempelig en 'neutraal' ervaren,
terwijl men vroeger op de kamer van de ambtenaar van het Ministerie van Justitie
een dossier moest inzien. Dit laatste werd door betrokkenen ervaren als 'het
hol van de leeuw.' Een tweede reden is de enorme media-aandacht die het archief
in november 2000 verkreeg. In de media werd de overbrenging namelijk voor
gesteld alsof het 'foute' archief opeens open ging. Dit alles had wel tot gevolg dat
de 'jaarproductie' van het ministerie (700 verzoeken per jaar) bij het Nationaal
Archief al binnen drie maanden na de overbrenging was behaald.20 Gemiddeld
gaat het nu om ongeveer 1300 verzoeken per jaar.21 Ter vergelijking: als deze
aanvragen buiten beschouwing worden gelaten, wordt bij het Nationaal Archief
circa 200 keer per jaar toestemming tot inzage in beperkt openbare archieven
gegeven. Bovendien hebben we in de vorige paragraaf gezien dat het Stadsarchief
Amsterdam in zes jaar 'slechts' 155 verzoeken heeft ontvangen.
De procedure
De procedure die bij het Nationaal Archief wordt gevolgd met betrekking tot het
CABR is ongeveer dezelfde als bij het Stadsarchief Amsterdam met betrekking tot
het archief van de Sociale Dienst. Ook het archief van CABR bevat persoons
gegevens en de privacybescherming is geregeld met de Wet bescherming persoons
gegevens en de Archiefwet 1995, waardoor dezelfde bepalingen voor het geven van
inzage van toepassing zijn (overlijden, toestemming of wetenschappelijk onder
zoek) Wel zijn de openbaarheidsbepalingen met betrekking tot het CABR strikter
opgegesteld, naar aanleiding van een interpretatie van de destijds
geldende wet- en regelgeving (in het bijzonder artikel 15 lid londer a Archiefwet
1995).23 Deze bepalingen behelzen onder andere dat raadpleging van de archief
bescheiden van dit archief "alleen mogelijk is na schriftelijk verkregen toestem
ming van de directeur van het Algemeen Rijksarchief" (thans Nationaal Archief).
Deze toestemming is alleen te verkrijgen, nadat er een gemotiveerd verzoek bij
deze persoon is ingediend en er een privacyverklaring is ondertekend. In het geval
er wetenschappelijk onderzoek wordt verricht, is een onderzoeksopzet en, indien
OPENBAARHEID IN DE PRAKTIJK
19 Faber, Donker, Bijzonder Gewoon, p. 102.
20 Plantinga, 'Het 'Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging", p. 57-61; S. Barbier, "U bent de eerste die
normaal tegen me doet." Belangstelling voor archief 'foute' Nederlanders blijft groeien', Archievenblad
106/7 (september 2002) p. 20-21, aldaar p. 20; N.J. Ekama van Dorsten, 'Hoe een archief het gat der
zwijgzaamheid dicht', Radicaal. Personeelsblad van de Rijksarchiefdienst en RHC's 6, nr. 3 (juni/juli 2001)
p. 5-6; 20, aldaar p. 5.
21 M. van 't Verlaat, 'Kleinkind van een 'foute' opa. Sociologe ontsluiert familiegeheim', Friesch Dagblad
(3 mei 2003) p. 7-9, aldaar p.8. Barbier, "U bent de eerste die normaal tegen me doet", p. 20.
22 S.F.M. Plantinga, "Heeft Zandvoort wat te verbergen?", Nederlands Archievenblad 99/2 (juni 1995)
p. 109-116, aldaar p. 114. Plantinga, 'Het 'Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging", p. 56.
110