informatie over personen van wie ze niet kunnen aantonen dat die zijn overleden of meer dan honderd jaar geleden zijn geboren. Ideaal zou zijn als al die vele kilometers aan beperkt openbaar archief eerst zouden worden gekopieerd - op zich al een welhaast onmogelijke klus - en dat vervolgens uit een dossier alleen die gegevens aan een onderzoeker beschikbaar worden gesteld die betrekking hebben op degene wiens gegevens hij mag leren kennen. Dan zou in zo'n kopie-dossier alles moeten worden weggehaald dat geen betrekking heeft op, zeg maar, de hoofdpersoon, bijvoorbeeld door middel van weglakken of zwartmaken van gegevens. Dit is ondoenlijk en volstrekt onwerk baar, zeker als je weet dat er sinds de overbrenging van het archief zo'n kleine vijfduizend mensen inzage in dossiers - en soms een heleboel dossiers tegelijker tijd - hebben aangevraagd; per jaar zijn er ruim 3000 aanvragen van dossiers; over zes jaar betekent dat dus meer dan 18.000 dossiers. Ik kom dan op een cruciaal en ook principieel punt. Het grote nadeel van weglakken of zwartmaken van gegevens van personen die nog künnen leven, is dat de gehele verantwoordelijkheid bij de weglakkende of zwartmakende archivaris komt te liggen. Vergeet hij iets, dan is dat zijn verant woordelijkheid, en dus de verantwoordelijkheid van de betrokken archiefinstel ling! In de praktijk doen we het anders. Als iemand een dossier mag inzien nadat aan de voorwaarden is voldaan en het betreffende formulier is ingevuld en onder tekend, dan krijgt hij de originele stukken op zijn tafel in de studiezaal. Hij neemt dan zoals gezegd ook kennis van allerlei informatie over mensen die nog kunnen leven. Maar: hij mag met die kennis niets doen, daarvoor heeft hij heel nadruk kelijk dat formulier ondertekent. Gaat hij toch lopen venten met dergelijke gegevens, dan is dat ook weer zijn verantwoordelijkheid, dan is hij strafbaar, niet het Nationaal Archief. Fotokopieën of andere reproducties worden niet gemaakt; het kan alleen van die bladzijden waarop géén namen staan van mensen die nog in leven kunnen zijn, uitgaande van het idee dat een reproductie meer rechts geldigheid bezit dan wanneer iemand op eigen gezag iets uit een dossier heeft overgeschreven. Dat betekent dan ook dat het zwartmaken van bepaalde passages in fotokopieën tot het verleden behoort, dat doen we dus niet meer. Het deels leggen van de verantwoordelijkheid bij de onderzoeker zelf geldt ook voor het publiceren van gegevens. Het formulier bevat de bepaling dat elke tekst aan de directeur van het Nationaal Archief moet worden voorgelegd. De onder zoeker moet zelf in de - soms zeer omvangrijke - tekst markeren welke gegevens afkomstig zijn uit de archieven van het Nationaal Archief. Daarop controleren wij, en we kijken dan met name naar de mogelijke onevenredige beschadiging van de belangen van nog levende personen. Laat hij ons dus in het geheel geen manuscript zien of heeft hij niet alle relevante passages gemarkeerd, dan is ook dat zijn verantwoordelijkheid, niet de onze. Het aardige dan is te constateren dat deze aanpak in de praktijk nog nimmer tot problemen of gerechtelijke procedures heeft geleid. Het voordeel is bovendien dat het werken met beperkt openbare archieven op deze wijze efficiënt en goed te doen is en met relatief weinig mensen een verantwoord openbaarheidsbeleid is uit te voeren. JAN H. KOMPAGNIE OPENBAARHEID IN DE PRAKTIJK VAN ALLE DAG 101

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 103