in de uitvoering van de selectie, een rol.62 In plaats van het stuk voor stuk waar deren van archiefmateriaal zou de nieuwe methode het mogelijk maken op grond van een handeling de daartoe behorende neerslag blindelings te bewaren of vernietigen, zonder één blik op het materiaal. Een suggestie, die door historici werd opgepikt. In Een schets van de vernietigingsproblematiek wordt in de inleiding geconcludeerd: 'Langzamerhand wordt de conclusie onvermijdelijk dat de archivarissen aan het afstappen zijn van het telkens ad hoc en per archiefstuk beslissen of het bewaard dient te worden'63. Verwezen werd echter naar een prak tijk die niet of nauwelijks voorkwam. Ook de vasthoudendheid van de zijde van de archivarissen aan hun grondslag van selectie, waarbij het historisch belang slechts een 'restcategorie' leek,64 voedde de idee bij het historisch veld dat het cultureel erfgoed verkwanseld werd ten dienste van een uitsluitend efficiënte selectie. Historici identificeerden een aantal gevallen van onterechte of dreigende vernie tiging met de nieuwe selectiemethode en de selectiedoelstelling, waardoor het zicht op de daadwerkelijke gevolgen van de nieuwe methodiek werd vertroebeld.65 Men voorzag dat met de PIVOT-methode het met alle archieven dezelfde kant op zou gaan. Dat beide groepen elkaar nauwelijks meer konden verstaan is ook te verklaren uit de positie die zij ten opzichte van elkaar innamen. De archivistiek was niet meer uitsluitend gericht op de geschiedschrijving, maar meer een eigen discipline geworden binnen het informatiemanagement. Door de afwezigheid van archivarissen in het historisch veld was er ook sprake van onbekendheid met de archivistische discipline bij de historici. Zo lijkt de term 'administratief' door niet-archivarissen vooral begrepen te worden als 'het belang van de administra tie', terwijl archivarissen vanuit hun discipline duiden op de administratieve modellering van de informatie.66 De ontwikkeling van de PIVOT-methode was vooral een archivistische ontwik keling. Hij verschafte de Rijksarchiefdienst een middel om de selectie van archiefbestanden beter te structureren. Niet alleen werd beoordeeld wat vernie tigd kan worden, zoals voorheen, maar vooral wat bewaard kan worden. De methode kon in feite beschouwd worden als een antwoord op nieuwe ontwikke lingen binnen de informatievoorziening van de overheid. Hij leek beter toegerust voor de selectie van gegevensverzamelingen, al dan niet digitaal, die wel archief materiaal zijn, maar niet meer met het oude begrip 'archief' zijn te definiëren. Hoewel de methode wel bedoeld was om de achterstanden in selectie te weg te werken, heeft hij zelf daarin niet als motor gefungeerd. Het bleek dat andere factoren belangrijker waren bij het inlopen van de achterstand: factoren als de lengte van de procedures, bestaan van een algehele regie, hoeveelheid mens- kracht en deskundigheid, de bewerkingscapaciteit bij de Centrale Archiefselectie dienst (CAS) en het Nationaal Archief etc.67 De historici van hun kant dachten nog veel in de traditie van bronnenonderzoek 'waarbij alle relevante archiefstukken doorgenomen moeten zijn.'68 Naarmate er meer onderzoek werd gedaan in contemporaine bronnen, werden historici met hun neus op het feit gedrukt dat de archiefbescheiden die zij raadplegen, op termijn vernietigd kunnen worden. Op zich onderschreef men wel de noodzaak tot vernietiging maar meer nog leek men het - onvermijdelijke - verlies van gegevens te betreuren en te willen voorkomen. De nieuwe methode ervoer men als een radicale breuk met een verleden, waarin de archiefstukken uitsluitend op hun inhoud werden beoordeeld. Een verleden dat, zoals hiervoor uiteengezet, nooit had bestaan, maar wel was gesuggereerd. Het debat kon geen strijdtoneel blijven. Het KNHG en de Rijksarchiefdienst raakten weer met elkaar aan de praat op 21 oktober 1996. Het gevolg was dat het KNHG op verzoek van de Rijksarchiefdienst voor elk driehoeksoverleg een 'materiedeskundige' (een historicus bekend met het betreffende beleidsterrein) zou aanwijzen die de algemene rijksarchivaris van advies zou dienen over de selectielijst.69 Binnen de Rijksarchiefdienst kwam een ontwikkeling op gang naar het onder zoeken en vaststellen van instrumenten om de waarde van archiefmateriaal als cultureel erfgoed nader te bepalen. De algemeen rijksarchivaris dr. M.W. van Boven betoogde in een toespraak ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van de Centrale Archiefselectiedienst in 2001 dat selectie ook moet worden bepaald door de emotionele waarde die archieven kunnen hebben voor (groepen uit) de samenleving. Deze emotionele waarde vormt volgens de algemeen rijksarchivaris een deel van het historisch belang.70 Een van de voorbeelden hiervan is de selectielijst voor de dossiers van Immigratie- en Naturalisatiedienst. In 2001 ontwikkelde het Nationaal Archief een plan voor een archiefanalyse en een historisch maatschappelijke analyse. Dit plan sloot in feite aan op de denk beelden uit de nota van Klep. In een archiefanalyse wordt onderzoek gedaan naar de archiefbestanden op een bepaald beleidsterrein en de soort gegevens die deze archiefbestanden bevatten. In zekere zin wordt de descriptieve, informatieve en synthetische waarde en de analytische en kritische waarde van het archiefmateri aal, zoals door Klep in zijn nota omschreven, in een archiefanalyse beoordeeld. Met de uitvoering van een historisch maatschappelijke analyse wordt indien wenselijk of nodig, een aanvulling gemaakt op het institutioneel historisch onderzoek. DE TOEPASSINGSPRAKTIJK 62 Roelof Hol, 'Keurend gekozen', Discussiedossier Archiefvernietiging, BMNG 108 (1993), p. 747. 63 'Discussiedossier Archiefvernietiging. Een schets van de vernietigingsproblematiek', BMGN 108 (1993), p. 724. 64 F.C.J. Ketelaar, 'Archiefselectie en historisch onderzoek', Nederlands Archievenblad 95 (1991), p. 120. Zie ook: Hans Jansen, 'Archiefselektie op institutioneel niveau. Meso- en makroselektie bij de organen van de rijksoverheid en de consequenties daarvan voor de rijksarchiefinspectie', Nederlands Archievenblad 94 (1990), p. 227-240; Historisch Nieuwsblad, nr. 3 1993, p. 30-33; 'Dossiers Archiefvernietiging', BMNG 108 (1993); verschillende artikelen in NRC Handelsblad uit 1993. 65 Denk hierbij onder meer aan de archieven van de BVD, de MID en de IBD, waarbij sprake was van ook voor de Rijksarchiefdienst onterechte vernietiging. Ook werden voorbeelden aangehaald van gemeentelijke archieven, zoals dossiers van de Sociale Dienst, die op basis van een oude vernietigingslijst werden vernietigd. 126 NOOR SCHREUDER HISTORISCH OF ADMINISTRATIEF? DE SELECTIE VAN ARCHIEVEN GEWOGEN 66 Zie Theo. H.P.M. Thomassen, 'Geen woorden, maar handelingen. Werken aan een nieuwe verhouding tussen archief- en geschiedwetenschap', Nederlands Archievenblad 98 (1994), pp. 107-115. 67 Zie Rini Braber e.a., De handelingen gewaardeerd; evaluatie van het Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn (PIVOT) (Den Haag 2000). 68 Cursivering van De Rooy. P.de Rooy, 'Sirenenzangen uit het archief', De Gids 152 (1989), p. 51. 69 'Archivarissen en historici nader tot elkaar', Nieuws van Archieven 15 (1996), p. 273. 70 M.W. van Boven, 'Het emotionele belang van archieven. Toespraak ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van de CAS', CAS-Nieuws 5, nr. 2. 127

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2004 | | pagina 65