meer eenheid. In een voordracht voor zijn vakgenoten betoogde hij dat bij de ver
nietiging van archieven twee zaken in acht moesten worden genomen. Ten eerste
moesten de te vernietigen archiefbestanddelen een zodanige omvang hebben dat
onderzoek ten behoeve van de beoordeling de moeite waard zou zijn. Ten tweede
'zou de vernietiging zoodanig beperkt moeten worden, dat het ontbreken van
stukken in een of ander archief bij een historisch onderzoek later weinig of niet
merkbaar is'.25 Met het eerste punt doelde Graswinckel op efficiency bij het
schiften van de archieven. Hij bepleitte de aanpak van die archieven waaruit na
onderzoek grote delen vernietigd zouden kunnen worden.
Bij het tweede punt verklaarde Graswinckel dat de kern van het archief bewaard
moest blijven. Daaronder verstond hij notulen, brievenboeken en verslagen. Voor
de te vernietigen stukken bepleitte Graswinckel een opsomming van categorieën
zodat niet elke ambtenaar zelf kon bepalen wat wel of niet belangrijk zou zijn,
maar een zekere continuïteit in de beoordeling van de stukken gewaarborgd zou
zijn. Alles wat niet vermeld werd in de lijst, mocht niet vernietigd worden.
Daarnaast bepleitte Graswinckel een bewaarlijst.
Na de oorlog bleef het vraagstuk van de vernietiging urgent. Door de verwoestin
gen in de oorlog was er groot ruimtegebrek bij de archiefbewaarplaatsen en de
archiefvormers. Een van de middelen om de te verwachten stroom aan archieven
te beheersen was de aanpak van de vernietiging van de archiefstukken. Een bij
komend voordeel was dat door vernietiging van archieven ook een bijdrage werd
geleverd aan het verminderen van de grondstoffenschaarste van de papier
industrie.26
In die periode is er sprake van een groot aantal voorstellen van de departemen
ten voor vernietiging. Daarnaast is er geregeld contact tussen medewerkers van
het Algemeen Rijksarchief (ARA) en de departementen, waarbij van de zijde
van het ARA wordt aangedrongen op meer stelselmatige vernietiging door middel
van het vaststellen van vernietigingslijsten.27
Archiefzorg bij de overheid geregeld
Voor de positie van de archivarissen van met name de rijksarchieven was de tot
standkoming van het KB Post- en archiefzaken rijksadministratie van 2 oktober
1950 van belang. Dit besluit verving een besluit uit 1823. Met dit KB kreeg de
archiefzorg bij de rijksoverheid een geregelde grondslag. In het KB werd onder
meer bepaald dat de departementen dienden te zorgen voor de vaststelling van
een vernietigingslijst voor hun archiefbescheiden. Ook werd bepaald dat de
archiefbescheiden ouder dan veertig jaar zouden worden overgebracht naar een
archiefbewaarplaats. In het besluit werd tevens de positie van de permanente
commissie voor post- en archiefzaken bij de rijksadministratie geregeld. Deze
diende in een aantal gevallen gehoord te worden. In deze commissie had ook de
toenmalige algemene rijksarchivaris Graswinckel zitting. Tot slot werd in het
KB een vorm van inspectie door de rijksarchiefdienst geregeld. Deze inspectie
betrof uitsluitend de materiële verzorging van de archieven.
De archivarissen, die zich tot dan toe vooral hadden beziggehouden met de oude,
reeds overgebrachte archieven, kregen dus een rol bij het beheer van de nieuwe,
niet-overgebrachte archieven. Zo langzamerhand identificeerde de archivaris zich
niet alleen meer met het 'historisch' archief, maar zag hij ook de moderne
archieven als zijn werkterrein. De lezing van Graswinckel 'Hercules op de twee
sprong' voor de ledenvergadering van de VAN ter gelegenheid van het zestigjarig
jubileum lijkt die omslag te markeren.28 In die lezing stelt Graswinckel dat
archiefstukken vanaf hun ontstaan onder het toezicht van de archivaris zouden
moeten vallen, zowel wat betreft de vernietiging, de materiële verzorging als de
ordening, want 'hij is toch degene, die later, als de stukken zijn overgebracht naar
het oud-archief, er mede moet werken.'29 Graswinckel pleitte voor samenwerking
tussen de 'mannen van de administratie' en de archivarissen. Voor een deel komt
die omslag voort uit noodzaak. De uitdijende overheid veroorzaakte ook uitdijen
de archieven. Het was niet meer mogelijk alleen door af te wachten tot de nieuwe
archieven dezelfde status als oude archieven hadden bereikt, die archieven op een
verantwoorde wijze te beheren en ter beschikking te stellen. De archivaris diende
zich ook te richten op de vorming van archieven. Graswinckel pleitte voor de
ontwikkeling van de kennis van moderne archieven bij archivarissen, op basis
van de archivistische beginselen. Hij vond dat de kennis van moderne archieven
buiten het archiefwezen vaak niet in overeenstemming was met die beginselen
en vreesde daarom chaos, 'die over enige decennia niet meer te ontwarren zal
zijn'.30
De beroepsgroep vergrootte hiermee de afstand tot de wetenschappelijke
historische wereld. Een andere impuls voor de verwijdering van de historisch
wetenschappelijke wereld moet gezocht worden in de specifieke organisatie van
het archiefstelsel in Nederland, waarbij de gemeenten een autonome positie
hebben in het beheer van de archieven. Vanouds zijn in de gemeenten meer niet-
academici als archivaris actief dan in de rijksarchieven. De opleiding richtte zich
niet alleen op academisch geschoolde hogere archiefambtenaren, maar ook op
de middelbare archiefambtenaar. Daardoor werd het vanzelfsprekend dat de
opleiding en de vorming van de beroepsgroep niet meer samenviel met de aan
palende beroepsgroepen van de wetenschappelijke historici.
In het Algemeen Rijksarchief zelf bracht Graswinckel zijn denkbeelden in de
praktijk. Zijn opvolger Hardenberg zette de richting die Graswinckel had ingesla
gen voort. Hij ijverde met name voor de organisatie van een inspectie, die hij zag
als een van de middelen voor de Rijksarchiefdienst om 'zich nuttig (te) maken op
een ruimer arbeidsveld dan dat van de oude archieven'31 Eerst in 1961 werd een
inspectie ingesteld bij besluit van de staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen van 19 oktober 1960. De Vierde Afdeling van het Algemeen
Rijksarchief werd belast met de inspectie op basis van artikel 19, 3, 8 lid 3 van de
Archiefwet.
DE TOEPASSINGSPRAKTIJK
25 D.P.M. Graswinckel, 'Vernietiging van archieven', Nederlandsch Archievenblad 48 (1940-1941), pp. 19-33.
2* VROA 1946, p. 21.
27 Zie de VROA's vanaf 1945.
114
NOOR SCHREUDER HISTORISCH OF ADMINISTRATIEF? DE SELECTIE VAN ARCHIEVEN GEWOGEN
28 D.P.M. Graswinckel, 'Hercules op de tweesprong', Nederlands Archievenblad 55 (1950/51), pp. 107 e.v.
29 Ibidem, p. 111.
30Ibidem, p. 115.
si VROA 1955, p. 5.
115