stukken zoals brieven, formulieren, verklaringen, grafieken e.d. Wanneer er naar behoren is gearchiveerd zijn de stukken verdeeld in categorieën en deze zijn door tabkaarten aangegeven. Op de voorzijde van de map staat doorgaans de naam van de gearchiveerde en vaak zijn zij op achternaam in alfabetisch-lexicografi- sche volgorde geordend. Een voordeel van registers is dat je terstond ziet wanneer er gegevens verwijderd zijn, bij systeemkaarten en dossiers kan dat niet. Deze verschillende vormen van archivering bestonden overigens vaak naast elkaar en deze grove schets moet dan ook niet gezien worden als een 'Stufentheo rie'. Zo werkte de internist van het Groot Ziekengasthuis in 's-Hertogenbosch vanaf 1924 met dossiermappen, terwijl zijn collega de chirurg pas in 1951 aanving met het aanleggen van patiëntendossiers. De internist bewaarde de dossiers in kasten, de chirurg liet ze na afloop van een jaar inbinden, wat het voordeel had dat er de dossiers niet zoekraakten. De ene specialist schreef veel op en begon daar als eerste mee, de andere ruimde daar geen tijd voor in en ver trouwde op zijn geheugen. Het is dienstig hier te vermelden dat in deze periode elk der genoemde specialismen in het grootste ziekenhuis van Noord-Brabants hoofdstad door één man werd gerund. Informatiewaarde Met name vanaf de late negentiende eeuw gebruikte men voorgedrukte formu lieren die er in blanco staat indrukwekkend uitzien, maar dat wilde nog niet zeggen dat ook alle vragen werden beantwoord.18 Wanneer het een routinegeval betrof of gewoon wanneer de rapporteur geen tijd of zin had, bleven veel vragen onbeantwoord. Zelfs ambtenaren die gehouden waren de voorschriften na te leven sloegen wel eens wat over. Is de informatie in deze dossiers al vaak onvolle dig, belangrijker nog is dat zij per definitie gekleurd is. Bekende bronnen met veel persoonsgegevens zoals de burgerlijke stand en het bevolkingsregister bestaan vooral uit feitelijke gegevens, waarbij de enige ruis wordt veroorzaakt door menselijk falen zoals de verschrijving van een naam of doordat mensen geen aangifte deden van een verhuizing. Deze registers werden bijgehouden door ambtenaren en hun werk was tot in de kleinste details gereguleerd. In principe was er voor elke vraag een voorschrift. Heel anders lag dat bij patiëntendossiers. Hier bestonden geen of weinig regels, terwijl de relatie tussen arts en patiënt een zeer persoonlijk karakter droeg en vaak lang duurde. Een in 1992 gepubliceerd artikel, dat is gebaseerd op de Engelse situatie, vat de informatiewaarde van deze documenten samen. Zij lichten de onderzoeker in over patiënten en hun ziekten, over epidemieën, over de klinische praktijk, de perceptie van al deze verschijnselen en zelfs over het discours, de debatten die behandelaars onderling voerden en die leidden tot meer kennis en andere inzichten. Zij maken het mogelijk de patiëntenpopulatie en de bedrijfscultuur van een ziekenhuis te reconstrueren, iets wat jaarverslagen niet doen of waarover - erger - deze verslagen ons het verhaal vertellen dat de leiding graag naar buiten bracht. Bruikbaar zijn ze ook voor hen die vragen hebben over etniciteit, klasse, ras en geografie in de gezondheidszorg. Aldus bezien zijn dit onschatbare documenten, maar het artikel uit 1992 bevat ook een waarschuwing: 'The oppor tunities patient records offer to historians of medicine are substantial, but the paper cautions against the assumption that these sources provide somehow privileges access to clinical reality.''19. De schrijver, een arts of een maatschappelijk werker, ver mengde zijn waarnemingen met een oordeel dat weer wortelde in zijn opleiding en zijn van huis uit meegekregen waarden. Etiketten werden al snel uitgedeeld zoals 'onmaatschappelijk' of 'gek' of wat netter 'zenuwlijder'. Al lezende komt de onderzoeker zeker zo veel te weten over de schrijver van het dossier als over het object van zijn zorg. Men bedenke hierbij ook dat pas sinds 1992 de patiënt het recht op inzage in deze dossiers heeft en dat artsen deze dossiers als hun persoon lijk eigendom beschouwden. Wat altijd geldt bij selectie, is daarom zeker van toepassing op persoonsdossiers: eerst kijken, dan oordelen en pas daarna beslissen of het de moeite loont ze te bewaren. Vanaf het begin van de twintigste eeuw kwamen er steeds meer top ambtenaren - secretarissen-generaal, directeuren-generaal en commissarissen - die achter de schermen, zonder dat het publiek of de media daar veel van zagen, invloed uitoefenden op het beleid.20 Het lijkt dus niet onlogisch om de perso neelsdossiers van deze ambtenaren apart te leggen en te bewaren. Onderzoek door medewerkers van het Nationaal Archief leverde echter op dat deze dossiers nauwelijks nieuwe informatie bevatten en niet aangaven of en zo ja hoe deze lieden het beleid zouden hebben beïnvloed. Eigen onderzoek naar ambtenaren van twee uitvoeringsinstellingen van de sociale verzekering, namelijk de Rijksverzekeringsbank en de Raden van Arbeid, gaf weer een ander resultaat. Sommige dossiers zoals die van de secretarissen-generaal en de topambtenaren van de bank bevatten alleen formele stukken zoals akten van benoeming, bevordering en ontslag, anderen daarentegen zoals die van de voorzitters van de Raden van Arbeid bleken bij oculaire inspectie wel de moeite waard. Voor de geschiedenis van het ministerie van Koloniën in de periode 1912-1940 heeft Bob de Graaff veel gebruik gemaakt van de zich in het Nationaal Archief bevindende personeelsdossiers.21 Generaliseren voor deze categorie van dossiers is dus riskant, terwijl het belang van dit soort stukken af lijkt te hangen van de periode waarin zij gevormd zijn. Over sommige personen is maar heel weinig vastgelegd, terwijl nochtans vaststaat dat zij belangrijk geweest zijn, zodat in dat geval elke snipper informatie telt. Beheer van persoonsdossiers In oktober 2002 wees Ketelaar erop dat persoonsdossiers bij de overheid vaak gerekend worden tot de categorie van schaduwarchieven die niet zouden behoren tot de 'echte' archieven, en dat bepalingen van de Archiefwet hierop niet van NIEUWE INSTRUMENTEN EN INZICHTEN 18 Een voorbeeld zijn de formulieren die de armbezoekers vanaf 1893 moesten gebruiken in Leeuwarden bij hun huisbezoeken. Zie: Paul Th. Kok, Burgers in de bijstand. Werklozen en de ontwikkeling van de sociale zekerheid in Leeuwarden van 1880 tot 1930 (Franeker 2000) met op p. 384-391 twee voorbeelden van het formulier. 19 Guenter B. Risse en John Harley Warner, 'Reconstructing clinical realities: patient record in medical history', Social History of Medicine, 5 (1992), pp. 183-205; het citaat op p. 183. 228 TON KAPPELHOF PERSOONSDOSSIERS - MEER DAN DE MOEITE WAARD 20 P.G. van IJsselmuiden, Binnenlandse Zaken en het ontstaan van de moderne bureaucratie in Nederland 1813-1940 (Kampen 1988), pp. 176-177. 21 Mondelinge mededeling van drs. Bodien Abels, hoofd team Selectie van het Nationaal Archief. Nationaal Archief, Archief Afdeling Arbeidersverzekering (toegang nr. 2. 15.08), inv. nrs. 625 en 635 (topambtenaren bank) en 705-707 (voorzitters Raden van Arbeid). Zie voor een andere toegang op deze stukken de onderzoeksgids Sociale Zekerheid 1890-1967 op de website van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (www.inghist.nl). Bob de Graaff, 'Kalm temidden van woedende golven'. Het ministerie van Koloniën en zijn taakopvatting 1912-1940 (Den Haag 1977). 229

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2004 | | pagina 116