De ontsluiting van archieven en de competentie van de gebruiker Naar een standaard voor dienstverlening op afstand Inleiding Sinds de jaren 80 van de vorige eeuw zijn archivarissen het gebruik van archieven steeds meer gaan zien als het doel waarop alle andere activiteiten moeten zijn gericht1, een tendens die door automatisering en digitalisering nog werd ver sterkt. Archivarissen gebruiken de nieuwe mogelijkheden van de informatie- en communicatietechnologie om een nieuwe generatie toegangen en gidsen te ont wikkelen, die de bevraging van archieven niet laten uitgaan van de structuur van het materiaal, maar van de vraagstelling van de gebruiker. Die vraagstelling is echter zeer divers, wat met name problemen geeft als de gebruiker en de archiva ris niet direct, maar via een interface communiceren. Thomassen heeft gesugge reerd dat deze problemen het best zouden kunnen worden ondervangen als bij het ontwerpen van de bevragingsstructuur van archiveringssystemen onder- zoekscompetenties en zoekgedrag als uitgangspunt zouden worden genomen.2 In dit artikel, dat een bewerking is van een werkstuk dat ik heb gemaakt voor de module archiefbenutting, staan onderzoekscompetenties centraal. Daaronder wordt de bekwaamheid van een archiefgebruiker verstaan om antwoord te krijgen op de vraag die hij aan archieven stelt. Toepassing van de methode Duff en Johnson op de digitale communicatie van het Nationaal Archief met zijn klanten De onderzoekscompetenties die een archiefgebruiker nodig heeft variëren van geval tot geval en worden door drie factoren bepaald: het archief, de onderzoeks- omgeving en de algemene en specifieke onderzoekscompetentie van de gebruiker. In deze benadering hangt optimale benutting voor een groot deel af van de mate waarin archiefdiensten erin slagen de kloof tussen de aanwezige onderzoekscom petenties van de gebruikers en de onderzoekscompetenties die vereist zijn om archieven te kunnen raadplegen te overbruggen. Een archiefgebruiker kan een archief pas raadplegen en interpreteren als hij iets weet en kan. Wat hij precies moet weten en kunnen is afhankelijk van het archief dat hij raadpleegt, maar vooral ook van de vraag die hij stelt en de hulp die hij krijgt. De archiefdiensten 178 moeten gebruikers de juiste zoekfaciliteiten bieden, zoekfaciliteiten die aanslui ten bij de competenties van de gebruikers. Complicerende factor bij het in beeld brengen van onderzoekscompetenties is de diversiteit van de gebruikersgroep. Traditionele gebuikerstypologieën voldoen niet meer. Bovendien presenteren archiefdiensten zich in toenemende mate en intensiteit op het internet en zullen daarmee meer gebruikers met minder onderzoekservaring treffen. Om aan deze toenemende vraag tegemoet te komen is het nodig om gebruikers in staat te stellen zo onafhankelijk mogelijk dat wil zeggen zonder tussenkomst van een archivaris, hun informatie te vinden. Kennis van wat voor elementen mensen gebruiken om hun informatiebehoefte te beschrijven en hoe zij hun verzoeken structureren maakt het mogelijk om betere toegangen te ontwerpen.3 Om deze reden is door de onderzoekers Wendy Duff en Catherine Johnson een classificatiemethode ontwikkeld waarbij vragen die per e-mail aan archief instellingen worden gesteld kunnen worden geanalyseerd naar soort vraag en gebruikte termen. Ze hebben deze methode beschreven in hun artikel 'A virtual expression of need: an analysis of e-mail reference questions', dat ook in dit jaar boek is opgenomen.4 In totaal onderscheiden de onderzoekers acht typen vragen. Via discussiegroepen op internet vroegen de auteurs aan archieven om alle via e-mail gestelde vragen door te sturen. In totaal reageerden elf instellingen en ontvingen de onderzoekers in zes maanden tijd 375 e-mails. Een laag aantal voor zoveel instellingen. Er was geen controle geweest op het totaal aantal door de archieven ontvangen e-mails en het percentage dat zij doormailden. Er was door de instellingen vooraf een selectie toegepast waardoor sommige typen vragen onderbelicht (kunnen) zijn. De auteurs geven aan het eind van hun artikel dan ook aan dat het goed zou zijn een vervolgonderzoek te doen, maar dan voor alle e-mails die bij de archiefinstellingen zijn binnengekomen in een bepaalde periode. Het was aanvankelijk mijn plan om zo'n onderzoek voor het Nationaal Archief uit te voeren en de communicatiefaciliteit van de website van het Nationaal Archief op grond van de door Duff en Johnson gehanteerde methode te beoorde len. Onderzoeksvraag zou daarbij geweest zijn of de informatie van de website (de geboden hulp) aansloot bij de onderzoekscompetenties van de gebruikers en of er met behulp van de onderzoeksresultaten suggesties konden worden gedaan voor aanpassingen op de website. Hiervoor zou onderzocht moeten worden of de informatie die het Nationaal Archief via de website verstrekt ook bij de gebruikers aankomt. Dit zou geoperationaliseerd worden door na te gaan of er via e-mail vragen werden gesteld die men op de website had kunnen vinden. Zo ja, waarom men deze informatie dan niet gevonden had. Bij het beantwoorden van de laatste vraag zou de classificatiemethode van Duff en Johnson als leidraad dienen. De tijd die mij ter beschikking stond was echter tekort om een verantwoord onderzoek naar e-mails uit te voeren. Bovendien kwamen bij het beoordelen van e-mails een paar methodische problemen naar voren. Ik heb daarom onderzocht in hoeverre de classificatiemethode van Duff en Johnson geschikt is om onder- SANDRA SACHER-FLAAT 1 Een klassieke analyse hiervan bij Randall C. Jimerson, 'Redefining Archival Identity: Meeting user needs in the information society', American Archivist vol. 52 (1989) 336-339. 2 Theo Thomassen, 'De veelvormigheid van de archiefontsluiting en de illusie van de toegankelijkheid', in: Toegang, ontwikkelingen in de ontsluiting van archieven. Jaarboek 2001 Stichting Archiefpublicaties ('s- Gravenhage 2001) 15-18. SANDRA SACHER-FLAAT DE ONTSLUITING VAN ARCHIEVEN EN DE COMPETENTIE VAN DE GEBRUIKER 3 W. M. Duff en C.A. Johnson, 'A virtual expression of need: an analysis of e-mail reference questions.' Zie 162 van dit Jaarboek. 4 Zie 162 Het artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in American Archivist vol. 64 (2001) 68-69. 179

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2002 | | pagina 91