Het meest opvallende aspect van deze cijfers is het verschil in leeftijdsopbouw
van de bezoekers tussen het Gemeentearchief Amsterdam en de in de Kwaliteits
monitor onderzochte archiefinstellingen in den lande. In Amsterdam komen
ruim tweemaal zoveel jonge mensen en de categorie 55-plussers is met 44% in de
minderheid. In de andere archiefinstellingen nemen 50-plussers ca. 70% van het
totaal aantal bezoekers in. Een kritische noot over de vertekening van cijfers is
hier op zijn plaats. Voor zowel de enquête in het Gemeentearchief Amsterdam
2003 als de Kwaliteitsmonitors van de DIVA geldt dat geen weigeringspercen
tages of gegevens over non respons bekend zijn. Het is niet uit te sluiten dat
bepaalde bezoekersgroepen meer of minder bereid zijn vragenlijsten in te vullen.
Daarnaast zijn een aantal aan de Kwaliteitsmonitor deelnemende archiefinstel
lingen niet vergelijkbaar met een gemeentearchief. Onder de twintig deelnemers
aan de 2003-meting van de Kwaliteitsmonitor bevinden zich tien stads- of
gemeentearchieven, de andere deelnemers bestaan uit provinciale archieven,
streekarchieven, het Nationaal Archief en het Centraal Bureau voor Genealogie.
Competenties
Een van de onderzoeksdoelen was om te achterhalen welke achtergrondkennis
en vaardigheden archiefbezoekers moeten bezitten om adequaat informatie uit
bronnenmateriaal te halen. Dit is niet objectief meetbaar. Men kan hoogstens
vaststellen wat archiefbezoekers en studiezaalmedewerkers hiervan vinden. Op de
vraag "Heeft u het idee dat u over genoeg achtergrondkennis beschikt om de
door u geraadpleegde bronnen te onderzoeken?" heeft driekwart van de respon
denten ja geantwoord. Aan deze groep ja-zeggers werd vervolgens gevraagd
waaruit deze achtergrondkennis volgens hen dan zou moeten bestaan. Zij kregen
een lijst met competenties voorgelegd en mochten meer dan één antwoord geven.
De volgende cijfers zijn gebaseerd op de antwoorden van 147 respondenten.
Sommige respondenten plaatsten bij deze vraag -terecht- de opmerking dat de
benodigde achtergrondkennis en vaardigheden per onderzoek verschillen.
Dit betekent echter niet dat over competenties van archiefbezoekers in zijn alge
meenheid niets te zeggen is. Ondanks het feit dat driekwart van de respondenten
aangaf voldoende competenties te bezitten, was bijna de helft van hen van
mening dat zij ook competenties missen. Paleografie wordt door hen het meest
gemist, gevolgd door archivistische kennis en juridische kennis. Van de groep
met voldoende competenties constateerde 38% bij zichzelf een gebrek aan achter
grondkennis.
De respondenten die van zichzelf vinden dat zij niet over voldoende competenties
beschikken, misten wederom paleografie (39,5%) en archivistische kennis
(31,6%) het meest. Ook het kunnen zoeken met de computer wordt node gemist:
26,3% van de respondenten met onvoldoende achtergrondkennis of vaardighe
den mist deze competentie tegenover 7% van de respondenten met
voldoende achtergrondkennis of vaardigheden.
Van de respondenten die voor hobby of zelfstudie naar het Gemeentearchief
komen, geeft een kwart aan dat hij/ zij competenties mist, terwijl dat voor de
andere categorieën rond de 15% ligt. Als we gaan kijken welke competenties er
per bezoekmotiefcategorie gemist worden, dan zien we dat mensen die voor
wetenschappelijk onderzoek komen en vinden dat zij competenties missen, voor
namelijk problemen hebben met het zoeken op de computer (25%) terwijl de
bezoekers die voor hobby of zelfstudie komen veelal paleografie en archivistische
kennis missen.
Ook aan de studiezaalmedewerkers is expliciet gevraagd over wat voor kennis,
vaardigheden en competenties een archiefbezoeker volgens hen zou moeten
beschikken. Zij kregen deze vraag voorgelegd zonder dat zij de lijst onder ogen
hadden gehad die aan de bezoekers was voorgelegd. Hun spontane antwoorden
kwamen slechts op één punt overeen met de competenties waarnaar in de
bezoekersenquête werd gevraagd: het kunnen zoeken met de computer. In het
algemeen waren de competenties waarover bezoekers volgens de studiezaalmede
werkers moeten beschikken van een veel basaler niveau (wat bezoekers zouden
moeten kunnen) dan de competenties waar bij het bedenken van de bezoekers
enquête vanuit is gegaan (wat bezoekers zouden moeten kennen). Met kennis
kunnen bezoekers geholpen worden door de studiezaalmedewerkers, dit geldt
veel minder voor basisvaardigheden (misschien moeten we hiervoor het begrip
'kunnis' invoeren). De door de studiezaalmedewerkers geformuleerde basis
competenties kunnen als volgt worden samengevat:
Basiscompetenties volgens de studiezaalmedewerkers
volgorde van het alfabet kennen
kunnen tellen
Nederlands (soms een probleem bij buitenlandse onderzoekers)
kunnen lezen en begrijpen van geschreven teksten
kunnen luisteren naar suggesties van een studiezaalmedewerker
een (beetje) geduld hebben om te zoeken
niet vergeten potlood en papier mee te brengen
logisch nadenken
structuur in een vraagstelling kunnen aanbrengen/
goed formuleren van een vraag
ONDERZOEKERS IN DE STUDIEZAAL
Noodzakelijke competenties volgens de archiefbezoekers
Kunnen zoeken met de computer 687%
Kunnen begrijpen van een inventaris 61,2%
Historische kennis 52,4%
Kunnen lezen en begrijpen van oud schrift (paleografie) 45,6%
Topografische kennis van Amsterdam 2 5,2%
Kennis van buitenlandse talen 21,1%
Archivistische kennis 21,1%
Juridische kennis 7,5%
Anders, nl. 4,8%
Geen achtergrondkennis nodig (geen andere categorieën aangekruist) 4,8%
Geen achtergrondkennis nodig (ook andere categorieën aangekruist) 4,8%
8 De percentages zijn overgenomen uit afbeelding 2 in de onderzoeksrapporten van de Kwaliteitsmonitor
2002 en 2003 waarvan in ieder geval de versie van 2003 te vinden is op de website van de DIVA
(www.divakoepel.nl). In de Kwaliteitsmonitor van 2003 is een foutje geslopen: de bezoekmotiefpercentages
tellen op tot 108 i.p.v. tot 100. Voor de leeftijdscategorie 50-64 jaar tellen de percentages voor genealogie
anders bijvoorbeeld op tot 42 (dit zou 38 moeten zijn), de andere leeftijdscategorieën verschillen ook een of
twee procentpunten. Als totaal voor alle leeftijdscategorieën samen worden de volgende cijfers genoemd: 69%
genealogisch onderzoek en 38% niet-genealogisch onderzoek (telt op tot 107 i.p.v. tot 100). Vergelijking met
de cijfers uit de Kwaliteitsmonitor 2002 doet vermoeden dat respectievelijk 62% en 38% zijn bedoeld.
110
HERMAN BONGENAAR KENNIS EN KUNNIS
111