Aanbevelingen voor de diensten De vraag op welke manier een archiefdienst de kloof tussen startcompetenties en benodigde competenties van onderzoekers op het gebied van familiegeschiedenis kan overbruggen kan met behulp van de bovengenoemde competenties en de aanbevelingen en gegevens die verder uit de gesprekken met genealogen en studiezaalmedewerkers voortkwamen, eenvoudig worden beantwoord. Het ant woord is echter niet eenvoudig. Een aantal aanbevelingen zal de ondervraagde bezoekers en medewerkers van beide archiefdiensten zeker niet vreemd voor komen, ook omdat deze door henzelf zijn gedaan of omdat het ontbreken van bepaalde faciliteiten al bekend is. Deze zijn in het antwoord meegenomen om het overzicht zo volledig mogelijk te maken. Ook (of juist) reeds bekende manco's en mogelijkheden horen er dus bij. Aangezien de beschikbare middelen en uren bij een archiefdienst doorgaans verdeeld moeten worden over meerdere bezoekersgroepen, bestaat er vaak een spanningsveld tussen de wensen van specifieke bezoekersgroepen enerzijds en de mogelijkheden voor een archiefdienst om deze wensen te vervullen anderzijds. We zijn echter van mening dat er, ondanks personele en financiële beperkingen, zeker gestreefd kan worden naar het voeren van een beleid dat zo goed mogelijk aansluit bij ondergenoemde aanbevelingen, desnoods op langere termijn. Ook kan bijvoorbeeld een prioritering aangebracht worden, waarbij de voornaamste wensen en problemen eerst worden aangepakt. De onderstaande aanbevelingen kunnen daarbij als uitgangspunt gebruikt worden. Aanbevelingen Op basis van ons onderzoek zijn wij gekomen tot de volgende aanbevelingen voor de onderzochte diensten: 1. Begeleid bezoekers actief en passief. Hoewel bij beide diensten al deels aan deze vereiste wordt voldaan, willen we er de nadruk op leggen dat onderzoekers dergelijke begeleiding als zeer nuttig ervaren. Zeker in het beginstadium van het onderzoek wordt dit als onmisbaar beschouwd. 2. Vervaardig een handleiding of een serie van korte handleidingen (zoek- en/of bronnenwijzers) over de (on)mogelijkheden voor het doen van onderzoek naar familiegeschiedenis in de desbetreffende instelling met daarin: - een overzicht van beschikbare bronnen, duplicaten, toegangen en overige hulp middelen, indien van toepassing per (oorspronkelijke) gemeente; een korte schets van de ontstaansgeschiedenis van de bronnen en hun eigenaardigheden; een korte schets van het globale verloop van de lokale en/of regionale geschiedenis; verwijzing naar aanvullende literatuur en naar andere beschikbare bronnen; een handleiding hoe met bepaalde bronnen en toegangen te werken; beschrijving van de mogelijke zoekmethodes; signalering van hiaten in de aanwezige bronnen en uitleg over de mogelijkheden om deze alsnog in te vullen. 3. Organiseer met regelmaat cursussen. Hiertoe zijn diverse mogelijkheden, al naar gelang de wensen en behoeften van bezoekers of de dienst zelf. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk om cursussen samen met een genealogische, historische of heemkundige vereniging te organi seren of door een gespecialiseerde instelling te laten verzorgen. Te denken valt aan een beginnerscursus genealogie, een cursus methodiek van archiefonderzoek (i.v.m. het doen van onderzoek in andere dan de gebruikelijke bronnen) eof een cursus paleografie. De cursusvraag kan ook worden ondervangen door het verwijzen naar de moge lijkheden om elders cursussen te volgen en hierover informatie ter beschikking te stellen. 4. Bevorder contacten tussen bezoekers onderling. Onderzoekers weten soms meer dan studiezaalmedewerkers, zeker als zij op spe cifiek terrein onderzoek doen. Door het bevorderen van de onderlinge contacten ontstaat de mogelijkheid tot het uitwisselen van kennis en informatie, wat een positieve invloed kan hebben op de zelfredzaamheid van onderzoekers. 5. Intensiveer contacten met bezoekers en genealogische, historische en/of heemkundige verenigingen. Hierdoor is het mogelijk om ontwikkelingen op het gebied van genealogisch en historisch onderzoek te signaleren en te volgen, de aanwezige kennis over beschikbare informatie, cursussen en reeds verrichte onderzoeken op peil te houden en in te spelen op wensen van deze groep bezoekers, waardoor de tevredenheid toeneemt. Ook ontstaat zo de mogelijkheid om vrijwilligers te werven voor uiteenlopende werkzaamheden die het genealogisch onderzoek binnen de instelling zouden kunnen bevorderen. 6. Stel informatie beschikbaar over de mogelijkheden op andere archiefdiensten onderzoek te doen. Hierbij kan gedacht worden aan instellingen waar bronnen berusten die betrek king hebben op de eigen plaats of regio, zoals een rijksarchief in de provincie. Door inventarissen van andere archiefinstellingen op de studiezaal aan te bieden, overzichten in huis te hebben van hun collectie en/of door het aan bieden van internet op de studiezaal (met links naar de internetpagina's van de desbetreffende instelling) zou men hier invulling aan kunnen geven. 7. Verwijs in een vroeg stadium naar meer dan de gebruikelijke/bekende genealogische bronnen. Door onderzoekers de mogelijkheid te geven om in hun onderzoek andere paden te bewandelen dan de gebruikelijke wordt de onafhankelijkheid van het onder zoek gewaarborgd. Daarnaast wordt de raadpleging van de aanwezige archieven hierdoor gestimuleerd. 8. Digitaliseer bronnen en hulpmiddelen en stel ze digitaal beschikbaar. Hiermee zou ook het probleem van reistijd en afstand kunnen worden ondervan gen en zou de rol van de archiefinstelling als intermediair tussen de bezoeker en andere archiefinstellingen kunnen worden ingevuld. Ook wordt aan de behoefte om via internet te zoeken naar informatie en gegevens voldaan. ONDERZOEKERS IN DE STUDIEZAAL 102 THEO THOMASSEN DE VEELVORMIGHEID VAN DE ARC HIEF O NTS LU ITING EN DE ILLUSIE VAN DE TOEGANKELIJKHEID 103

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2002 | | pagina 53