De digitale voorouder*
De afgelopen jaren is het gebruik van Internet sterk gegroeid. Miljoenen mensen
beschikken inmiddels over Internet en e-mail. Het is daarom niet vreemd, dat
ook archieven met Internet te maken kregen. Voor de archiefdiensten betekende
dit een grote uitdaging. Het Internet biedt veel nieuwe mogelijkheden om archie
ven te ontsluiten en voor een groter publiek toegankelijk te maken, maar ook
veel valkuilen. De gebruiker en zijn verwachtingen zijn sterk veranderd. Hij komt
steeds minder in de studiezaal tijdens de beperkte openingstijden, maar verwacht
24 uur per dag, zeven dagen per week, overal ter wereld dienstverlening: ook het
archiefwezen krijgt te maken met het proces van time-space distantiation. Afstand
en tijd lijken niets meer te betekenen. De technische mogelijkheden om ruimte
en tijd te overbruggen stellen ons ook in de gelegenheid prioriteiten te stellen bij
het gebruik hiervan, zij worden steeds kritischer benaderd.1 Kortom, een hele uit
daging voor het archiefwezen, dat hier niet onverdeeld enthousiast over was.
De start van het archiefwezen op Internet gaf dan ook een gevarieerd beeld.
Terwijl de ene archiefdienst zich vol overgave op Internet stortte, bleven andere
huiverig of zelfs wantrouwend. Het initiatief om op Internet te gaan, lag vaak bij
enkele enthousiastelingen binnen de organisatie.2 Intussen is de eerste schroom
overwonnen. Veruit de meeste archiefdiensten hebben een Internetsite en
Internet is een belangrijk onderdeel geworden van de archiefwereld.
Vanaf het eerste begin hebben archieven op hun Internetsites veel genealogische
informatie aangeboden. Dat is niet zo verwonderlijk: genealogen vormen de
grootste groep gebruikers in het openbaar archiefwezen en zijn daarom voor
archiefdiensten een interessante groep om aan zich te binden. Daarnaast lenen
genealogische bronnen zich door hun uniforme structuur uitstekend voor
publicatie op Internet. Tenslotte waren genealogische bronnen, door de grote
vraag daarnaar op de studiezaal, vaak al digitaal beschikbaar. De drempel voor
publicatie op Internet is dan een stuk kleiner.
De manier waarop genealogische gegevens op Internet worden gepubliceerd
varieert sterk. Sommige toegangen bestaan uit een pagina met platte tekst,
waarin de gebruiker dan zelf met behulp van de zoekfunctie van de browser kan
zoeken; andere zijn opgebouwd als database met vele zoekmogelijkheden. Er zijn
in Nederland drie grote systemen actief: GenLias (ontwikkeld door de
Rijksarchiefdienst), Digitale Stamboom (ontwikkeld door het gemeentearchief
Delft) en ISIS (ontwikkeld vanuit de studiezaal-applicatie SIS). Doel van dit
ONDERZOEKERS IN EEN DIGITALE ONDERZOEKSOMGEVING
Een gebruiker wordt geattendeerd op
de competenties die hij moet bezitten
om de stukken te kunnen
interpreteren.
Een gebruiker moet de archivaris om
hulp kunnen vragen.
Gebruiker moeten onderling
informatie kunnen uitwisselen.
Een gebruiker moet voordat hij de
stukken aanvraagt weten dat hij bepaalde
competenties moet hebben om de
stukken te begrijpen.
De archivaris kan per e-mail worden
benaderd zodat een gebruiker om hulp
kan vragen.
Gebruikers moeten in staat zijn om te
communiceren met elkaar. Daarnaast
moeten gebruikers de mogelijkheid
hebben om informatie over archieven en
archiefdocumenten toe te kunnen voegen
aan de beschrijvingen. Deze informatie
moet apart gehouden worden van de
informatie die door de archivaris wordt
samengesteld in verband met de
onbekende kwaliteit van deze informatie.
Er wordt daarom duidelijk vermeld dat
deze informatie afkomstig is van andere
gebruikers. Deze informatie moet worden
ontsloten op naam van een gebruiker,
archiefdocument, datum en onderwerp
van het onderzoek.
214
ROBERT VAN VUUREN
Dit artikel is een bewerking van de scriptie De digitale voorouder. Kwaliteit van genealogische zoeksystemen op
Internet (augustus 2002) door Robert van Vuuren. Hij publiceerde hierover al eerder in het Archievenblad
van maart 2003, 26-27. Geïnteresseerden kunnen een digitaal exemplaar verkrijgen bij de auteur via
robertvanvuuren@planet.nl.
1 J.A.G.M. van Dijk, De netwerkmaatschappij. Sociale aspecten van nieuwe media (Houten/Diegem 1997)3 16-
17 en 163-164.
2 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Achter de Internetsite. Een onderzoek naar de ervaringen bij het opzetten
van een internetsite bij provincies, gemeenten, waterschappen, musea en archiefdiensten (z.p. z.j.) 70.
215