2b it or not 2b it* Inleiding Op 16 februari 2001 werd op het Algemeen Rijksarchief een discussiebijeenkomst gehouden over het gebruik van Institutionele Toegangen. Ter voorbereiding van die bijeenkomst werden door de archiefcommissie van het Nederlands Historisch Genootschap twee stukken geschreven, die ieder een Institutionele Toegang (IT) evalueerden. Het onderstaande is de tweede van die evaluaties. Het algemene karakter van de PIVOT-operatie en de Institutionele Toegangen werd uit de doeken gedaan in een bijdrage van Hans de Valk, die ook in dit jaarboek is opgenomen.1 In de tweede tekst werd volstaan met het bespreken van de bruikbaarheid van de IT bij mogelijke vragen voor historisch onderzoek op het gebied 'arbeidsomstandig heden' aan de hand van een aantal voorbeelden. Die tekst volgt hieronder, licht aangepast naar aanleiding van hetgeen gezegd is op de discussiebijeenkomst. Als test voor de bruikbaarheid van de IT Arbeidsomstandigheden wordt wat uit voeriger gekeken naar de voorbeeldvraag die in de IT zelf geformuleerd wordt. Daarbij wordt ook de indeling van de IT besproken. Daarnaast worden vier andere onderzoeksvragen geformuleerd en wordt ook voor deze vragen gekeken of de IT een handzame manier biedt om de relevante dossiers te vinden. Daarbij wordt niet ingegaan op bredere vragen, die gesteld zouden kunnen worden over de operatie waaruit de Institutionele Toegangen voortkwamen. Ook zaken die in de bijdrage van Van der Valk al beschreven zijn, en die hier logischerwijs ook van toepassing zijn, omdat ze inherent zijn aan de aanpak bij het opstellen van de IT's, worden hier niet herhaald. Het voorbeeld uit de Institutionele Toegang en de geleding van de IT Het is instructief om het voorbeeld na te lopen dat de CAS opgenomen heeft aan het begin van de IT, met het doel de gebruiker wegwijs te maken. De gebruiksaan wijzing bij de IT geeft een summiere toelichting en een vierstappige procedure die afgewerkt wordt met een voorbeeld, namelijk de vraag "hoe zijn de arbeidsom standigheden op het gebied van de Toonkunstenaars geregeld". De eerste stap is het vaststellen van het beleidsterrein, met andere woorden het beantwoorden van de vraag 'heb ik wel de goede IT in handen'. In de 'oude situ atie' werden archiefinventarissen opgesteld per archiefvormend orgaan of groep van organen. Dat vereiste van de gebruiker kennis of een vermoeden van welk orgaan zich met de materie van de onderzoeksvraag had bezig gehouden, en ver volgens volharding in het zoeken. Bij brede beleidsterreinen als arbeidsomstan digheden is het aantal IT's geringer dan het aantal oude inventarissen. Men zal dus eerder de goede IT in handen hebben, maar het zoeken daarbinnen is moei lijker. De omvang van de IT Arbeidsomstandigheden schat ik op 4.000 tot 4.500 dossiers. Een goede ingang in deze massa dossiers is daarom onontbeerlijk. In ieder geval ligt het voor de hand dat de voorbeeldvraag inderdaad gedekt wordt door deze omvangrijke IT Arbeidsomstandigheden. De tweede door de gebruiksaanwijzing aanbevolen stap is: "zoek de handeling2 die naar uw mening het best uw onderzoeksvraag dekt." In de gebruiksaanwijzing wordt gesuggereerd eerst een actor te zoeken en daarbij de handeling. Daarmee zijn de twee geledingen geïntroduceerd die de onderzoeker ten dienste staan om binnen de IT een dossier te lokaliseren: de actor en de handeling. De actoren In principe zijn in de IT alle beleidshandelingen op het beleidsterrein Arbeids omstandigheden bijeengebracht. "Op een beleidsterrein", zo kondigt de gebruiksaanwijzing aan "treden meerdere actoren handelend op." In werkelijk heid is dat in deze IT maar betrekkelijk: van de 453 pagina's beschrijvingen van dossiers geven 344 pagina's de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als actor. Dit is het gevolg van de hier ver doorgevoerde staatsrechtelijke fictie dat het beleid gemaakt wordt door handelingen van de minister, en dat archief dus ook vooral gevormd wordt door handelingen van de minister. Zelfs na de op beleidsvorming gerichte zeef van PIVOT is dat -gelukkig- niet waar. Zo zijn de maandrapporten van het le district van de Arbeidsinspectie, te vinden in het RA Limburg, hier (p.494) opgenomen onder de actor Minister van Sociale Zaken en de handeling 'Het opstellen van periodieke verslagen'. Alleen wie al weet dat er dergelijke verslagen zijn en beseft dat ze moeten zijn opgenomen op een plaats die uitgaat van het idee dat alleen de resultaten van beleidsvoorbereidende han delingen bewaard worden, zoekt ze misschien op deze plaats. Het gevolg van vooral de exclusieve aandacht voor beleidsvorming, versterkt door de neiging om andere handelingen waarvan de resultaten bewaard worden, als beleidsvorming te duiden, is dat het overgrote deel van de handelingen in de IT aan één actor wordt toegeschreven: de Minister van Sociale Zaken. Deze ene actor neemt driekwart van de pagina's met handelingen voor zijn rekening.3 Voor de gebruiker is het daarenboven het best om de Minister als één te zien met een van de andere actoren: de Directeur-Generaal van de Arbeid. Waarom de ene handeling gezien wordt als een handeling van de minister en de andere als een handeling van zijn topambtenaar, is vaak niet duidelijk. Dat geldt onder meer voor het net gegeven voorbeeld. De DG gaf leiding aan de Arbeidsinspectie en was als zodanig de directe chef van het Districtshoofd van de Arbeidsinspectie te Maastricht. Waarom de maandrapporten van deze Hoofdinspecteur van de Arbeid geen handeling van zijn chef de DG, maar weer van diens chef de Minister zouden zijn, wordt evenmin duidelijk als waarom ze geen handeling LEX HEERMA VAN VOSS Naar aanleiding van Institutionele Toegang op de gegevensbestanden met betrekking tot het beleidsterrein "Arbeidsomstandigheden (Ter bevordering van menswaardige arbeid)" (1917-) 1940-1994 (1998) Centrale Archief Selectiedienst, Winschoten, 2000 (501 p.) 1 Hans de Valk, 'Sociale voorzieningen, 1940-1996. Notities bij een PIVOT-inventaris'. 194 LEX HEERMA VAN VOSS 2B IT OR NOT 2B IT 2 De gebruiksaanwijzing spreekt abusievelijk van 'handleiding'. Tijdens de discussiebijeenkomst werd meege deeld dat het hier nog niet gaat om de definitieve versie. 3 In het navolgende is steeds het aantal bladzijden met handelingen geteld om het aandeel van (soorten) actoren of handelingen in het totaal te bepalen. Dat is ook de in de grafieken gehanteerde maat. 195

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 99