1 Het volledig model ziet er dan als volgt uit: Figuur 10 Model voor een ordening gebaseerd op MIO handelingen processen archiefstukken Uitgangspunt van het model is dat aan de ene kant een handeling uitgevoerd moet worden door minstens één actor en dat deze uitvoering gebeurt in een bedrijfsproces. Het model gaat er ook vanuit dat alle activiteiten die in een orga nisatie ondernomen worden, op de een of andere manier aan een handeling gekoppeld kunnen worden. De processen waarin deze activiteiten bij elkaar gebracht worden, vormen het centrum van het model. Zij vormen de verbinding tussen de handelingen aan de ene kant en de archiefstukken aan de andere kant. Wanneer een organisatie besluit het dynamisch archief met behulp van het hierboven geschetste model in te richten, dan heeft ze in ieder geval het volgende nodig: Inzicht in de handelingen die een organisatie zou moeten ondernemen; Inzicht in de bedrijfsprocessen die de organisatie uitvoert, inclusief de onderdelen waar deze processen uit zijn opgebouwd, inclusief de actoren; Inzicht in de archiveringseisen die ieder proces stelt en die door de organisatie gesteld worden; Inzicht in de archiefstukken die ontstaan ten gevolge van de processen; Inzicht in welke archiefstukken nodig zijn om de processen uit te voeren. Het lijkt het waarschijnlijkst dat al deze informatie het beste opgeslagen kan worden in een relationele database, waarbij overwogen moet worden of de infor matie die onder 1 tot en met 3 valt, opgenomen moet worden in een thesaurus, om de toegankelijkheid in de loop der tijd te waarborgen. Aangezien de namen en omschrijvingen van handelingen en vooral de betekenis ervan aan veranderingen onderhevig zijn, moeten in de thesaurus continu alternatieve en afgewezen bena mingen en omschrijvingen toegevoegd worden. Bij het opnemen van het archiefstuk in het archiefsysteem moeten zoge naamde 'metadata' aan het stuk toegekend worden. Ieder archiefstuk zal in ieder geval voorzien moeten zijn van de volgende metadata, die gedeeltelijk afkomstig zouden kunnen zijn uit de eerder genoemde database. Door middel van de uiterlijke vorm kan vastgesteld worden om wat voor een soort informatie het in het document gaat. De object/subject omschrijving vormt de beschrijving van het specifieke geval ten behoeve waarvan de handeling uitgevoerd wordt. Bij ieder archiefstuk moet worden aangegeven van welk bedrijfsproces het de output is. Wanneer ook bekend is van welk proces het stuk de input vormt, kan dit ook al vastgelegd worden. Aangezien het regelmatig niet van te voren is te be palen voor welke processen het stuk de input vormt, zal dit iedere keer wanneer een archiefstuk gebruikt wordt, vastgelegd moeten worden. Waarschijnlijk kan hierbij volstaan worden met een verwijzing naar de volledige beschrijving van de bedrijfsprocessen en de handelingen in de al eerder genoemde database. De bewaartermijn en vernietigingsdatum van een archiefstuk moeten ook vastgelegd worden, waarbij moet aangetekend worden dat deze sterk afhankelijk is van de archiveringseisen die het bedrijfsproces stelt. De bewaartermijn is geen FUNCTIONELE ONTSLUITING wettelijke basis beleidsterrein actor r a handeling bedrijfsproces sub-bedrijfsproces actor actor J activiteit transactie output input archiefstuk documentaire context administratief beheer 176 INGMAR KOCH DRAAIPUNT EN DYNAMIEK Benodigde metadata Handeling, Actor, Uiterlijke vorm, Object/subject, Datum van document, Input van proces(sen), Datum input, Output van proces, Datum output, Formaat, Archiveringseisen, Bewaartermijn, Vernietigingsdatum, Ordening, Toegang, Locatie, Omvang 177

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 90