niveau heel belangrijk wat Horsman het 'historisch bewustzijn' van een archive ringssysteem noemt.72 De beschrijving van de administratieve organisatie moet dusdanig zijn dat het mogelijk is om de veranderingen in bedrijfsprocessen en verantwoordelijken bij te houden. Het moet op ieder moment mogelijk zijn om de relaties te tonen zoals die op enig moment in het verleden hebben bestaan tussen bedrijfsprocessen, actoren, activiteiten, enz. Dit lijkt op het eerste gezicht beter te realiseren in een relationele database dan in een classificatieschema. Bij de beschrijving van de bedrijfsprocessen moeten in ieder geval de volgende gegevens opgenomen worden: Deze gegevens komen grotendeels overeen met de elementen die Hofman in zijn artikel in het tweede S@P-jaarboek opsomt,73 met enkele aanvullingen. Bij de actoren moeten niet alleen gegevens opgenomen worden over de 'officiële' organisatieonderdelen, maar ook over ad hoe en tijdelijke onderdelen als werk groepen, projectorganisaties en allerlei tijdelijke commissies. Verder heb ik aggregatieniveau toegevoegd aan de beschrijvingselementen van een bedrijfsproces. Ik onderscheid in mijn model vier niveaus in de beschrijving van een bedrijfsproces: bedrijfsproces, sub-bedrijfsproces, activiteit en transactie. Door middel van het aangeven van het aggregatieniveau kunnen deze van elkaar onderscheiden worden. Daarnaast is het mogelijk om nog meer verschillende niveaus aan te brengen, wanneer dit nodig mocht blijken. Al deze gegevens zouden opgenomen moeten worden in een thesaurus (Bearman en Lytle noemen dit 'provenance authority records'), om de toegan kelijkheid te bevorderen. Deze thesaurus moet constant aangevuld worden met onder andere nieuwe actoren en nieuwe bedrijfsprocessen. Niveau van het archief Het derde niveau is het archief, waar de archiefstukken in moeten worden opge slagen. In het model wordt ervan uitgegaan dat een archiefstuk altijd de output is van één bedrijfsproces (ongeacht aggregatieniveau) en de input kan zijn van een of meer bedrijfsprocessen (ongeacht aggregatieniveau). De onderstaande opsomming van de beheergegevens is weer gebaseerd op Hofman, maar ik heb me beperkt tot het strikt noodzakelijke voor het gebruik in een dynamisch archief: Ik heb hier archiveringseisen toegevoegd aan het lijstje van Hofman. Dit is een vertaling van de Engelse term 'recordkeeping requirements' uit stap C van DIRKS. Bij ieder proces moet vastgesteld worden welke eisen dit stelt aan de neer slag die geproduceerd wordt. De vragen die hierbij beantwoord moeten worden, zijn niet alleen: 'Hoe lang moeten archiefstukken bewaard blijven?', maar ook 'Welk archiefstuk is de output van dit proces?' en 'Welke archiefstukken zijn essentieel als input voor een bepaald proces?' Mede op basis van deze informatie kan daarna de bewaartermijn van een stuk bepaald worden. Daarnaast heb ik, in navolging van Bearman, uiterlijke vorm aan de documen taire context toegevoegd, omdat aan de hand van deze omschrijvingen bepaald kan worden om wat voor soort document het gaat en wat de informatiewaarde ervan is. Figuur 9 Niveau van het archief FUNCTIONELE ONTSLUITING Actor Bedrijfsproces Aggregatieniveau Naam Vestigingsplaats Bestaansperiode Relatie naar handeling Relatie naar wettelijke basis Aggregatieniveau Omschrijving (naam, doel, product) Wanneer uitgevoerd Plaats Geldende procedure(s) Gebruikte systemen, al dan niet geautomatiseerd Relatie naar handeling Relatie naar actor 72 P. Horsman, Archiveren. Een inleiding (Amsterdam 1999) 32. 73 Hofman, 'Een uitdijend heelal? Context van archiefbescheiden', 62. 174 INGMAR KOCH DRAAIPUNT EN DYNAMIEK Documentaire context Administratief beheer Ordening classificatie Locatie Archiveringseisen Omvang Bewaartermijn Autorisatie van toegang Uiterlijke vorm Formaat output archiefstuk input documentaire context administratief beheer 175

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 89